18 | Gebruik van de scooter
5
Gebruik van de scooter
Om het rijden mogelijk te maken, wordt in
deze handleiding voor eigenaren het volgende
beschreven:
•
Opladen van de accu's
•
Controle voor gebruik
•
In -en uitstappen (overstappen)
•
Bediening
•
Rijden met de scooter
•
De scooter duwen
•
Demontage voor opslag en/of transport
•
Vervoeren van de scooter
•
Opslag na gebruik
5.1 Accu's opladen
Raadpleeg de volgende documentatie over
het opladen van de accu's: regelgeving met
betrekking tot accu's. Gebruikershandleiding
voor de acculader, of de voorschriften op de
acculader ( Acculader)
De scooter gebruik gelaccu's die helemaal
zijn afgesloten en geen onderhoud nodig
hebben.
Bij normaal gebruik moeten de accu's elke
nacht worden opgeladen. Dit dient als volgt te
gebeuren:
•
Schakel de scooter uit.
•
Steek de stekker van de oplaadkabel in de
oplaadaansluiting. Zie 'Oplaadaansluiting'.
•
Steek de stekker van de acculader in het
stopcontact.
•
Zet de acculader aan (indien er een aan/uit
knop op uw oplader zit).
Let op!
Gebruik alleen maximaal 8 A-acculaders.
Als de accu's zijn opgeladen, moet u:
•
De acculader uitzetten, indien van
toepassing.
•
De acculader uit het stopcontact halen.
•
De acculader loskoppelen van de
oplaadaansluiting op de scooter.
De scooter is nu klaar voor gebruik.
Let op!
Verwijder altijd de oplaadkabel als de accu's
zijn opgeladen. Op deze manier voorkomt u dat
de accu's langzaam leeglopen.
Gebruik van de accu's
Om de meest optimale prestatie uit uw accu's te
halen is het aan te bevelen om nieuwe accu's
15-20 laad-ontlaadcycli te laten ondergaan met
maximaal 3 dagen tussen iedere cyclus. Dit kan
door de accu's pas weer op te laden wanneer
deze onder de 50% zijn ontladen.
5.2 Controle voor gebruik
Elke keer dat men met de scooter wil gaan
rijden, dient men eerst de volgende controles
uit te voeren:
•
Controleer of de instellingen van de stoel
zijn vergrendeld.
•
Controleer of alle lichten en
richtingaanwijzers goed werken, zowel voor
als achter.
•
Controleer of de banden voldoende
spanning hebben. Zie 'Productspecifi caties'
(2,5 bar vóór, 3,5 bar achter).
•
Met slecht opgepompte banden wordt
het rijden minder gemakkelijk en minder
aangenaam.
•
Met slecht opgepompte banden verbruikt
de scooter meer stroom en raken de
accu's sneller leeg.
•
Slecht opgepompte banden veroorzaken
onnodige slijtage aan de banden.
•
Controleer of de accu's voldoende zijn
opgeladen: dit is aangegeven door het
groene gedeelte van de accu-indicator. Zie
'Bedieningspaneel'
Waarschuwing!
's Winters hebben accu's een lagere capaciteit.
Bij lichte vorst daalt de capaciteit tot circa 75%,
en bij een temperatuur onder -5 graden, daalt
de capaciteit tot circa 50% van de normaal
capaciteit. Hierdoor wordt het bereik van de
scooter kleiner.
•
Controleer of de vrijloophendel in de rijstand
staat. Zie hoofdstuk 5.7.
•
Controleer of de remmen goed werken. Zie
'Rijden met de scooter'.
Zodra de scooter niet meer voorspelbaar
reageert, dient u direct de gashendels los te
laten en de scooter volledig tot stilstand te
laten komen. Haal de contactsleutel uit het
bedieningspaneel en steek deze weer in om de
scooter opnieuw te starten. Als alles in orde is,
kan de scooter worden bereden.