4.8
INGANGS-/UITGANGSLIMIETEN
4.8.1
AANVOERDEBIET LAAG
4.8.2
AANVOERDEBIET HOOG
4.8.3
AANVOERDEB. DEMPEN
4.8.4
LIMIET TSS IN LAAG
4.8.5
LIMIET TSS IN HOOG
4.8.6
TSS IN DEMPING
Ingangssignalen van het aanvoerdebiet onder deze waarde
3
[m
/u] worden ingesteld op deze waarde. Dit betekent dat zeer
lage debietwaarden kunnen worden voorkomen.
Ingangssignalen van het aanvoerdebiet boven deze waarde
3
[m
/u] worden ingesteld op deze waarde. Hierdoor worden
lastpieken voorkomen.
Meetwaarden van het aanvoerdebiet worden aan de hand van
deze parameter regelmatiger gemaakt.
DEMPING = 1: Het signaal van de debietmeting wordt niet
gedempt.
SMOOTHING (Demping) = 2: het signaal wordt 3 minuten
lang gedempt.
SMOOTHING (Demping) = 3: het signaal wordt 5 minuten
lang gedempt.
SMOOTHING (Demping) = 5: het signaal wordt 12 minuten
lang gedempt.
SMOOTHING (Demping) = 10: het signaal wordt 25 minuten
lang gedempt.
Voorbeeld:
Bij de instelling SMOOTHING (Demping) = 2, duurt het
3 minuten voordat de gedempte waarde 95 % van de
eindwaarde bereikt na een abrupte verandering in het
aanvoerdebiet.
TSS-meetwaarden van het influent onder deze waarde [g/l]
worden ingesteld op deze waarde (om lage waarden te
voorkomen).
Meetwaarden van het influent boven deze waarde [g/l] worden
ingesteld op deze waarde (om hoge waarden te voorkomen).
TSS-meetwaarden van het influent worden aan de hand van
deze parameter regelmatiger gemaakt.
DEMPING = 1: Het signaal wordt niet gedempt.
SMOOTHING (Demping) = 2: het signaal wordt 3 minuten
lang gedempt.
SMOOTHING (Demping) = 3: het signaal wordt 5 minuten
lang gedempt.
Parametrisering en bediening
35