• Schakel de parkeerrem in.
• Trek de choke uit (pos. nr. 18 Beschrijving) als de motor koud is en
zet de gashendel in de stand [MAXI] (d afbeelding 4).
• Gebruik de rijhendel niet.
• Draai de contactsleutel naar de stand [
• Laat de sleutel los, zodra de motor draait, en zet de gashendel tussen
de standen [MAXI] en [MINI].
• Laat de motor enkele minuten draaien alvorens het maaisysteem in
te schakelen.
Wijzig niet de oorspronkelijke motorafstellingen, laat de mo-
tor niet op een extreem hoog toerental draaien.
OPGELET!
De uitlaatgassen zijn giftig, laat de motor niet
in een afgesloten ruimte draaien.
6•7•2 MOTOR UITSCHAKELEN
• Schakel indien nodig het maaisysteem uit.
• Schakel de parkeerrem in.
• Zet de gashendel op de stand [MINI].
• Schakel de motor uit door de sleutel in de stand [0] te zetten.
• Sluit de brandstofkraan (b afbeelding 5).
• GEBRUIK de choke niet tijdens het uitschakelen van de motor.
OPGELET!
Verwijder de contactsleutel als de machine
niet gebruikt en onbeheerd achtergelaten wordt.
6•7•3 REMPEDAAL (PARKEERREM)
Het rempedaal wordt in noodgevallen gebruikt of om de parkeerrem
te vergrendelen.
Wanneer het rempedaal ingedrukt is, wordt de versnellingshendel au-
tomatisch in de [N] (neutraal) gezet.
• Om de parkeerrem te vergrendelen, moet u het rempedaal indrukken
(a afbeelding 7) en vervolgens de vergrendelingshendel (b afbeel-
ding 7) naar rechts verplaatsen.
• Druk daarna opnieuw in en laat het pedaal los om de parkeerrem te
ontgrendelen.
OPGELET!
Gebruik het rempedaal in noodgevallen om
de parkeerrem te vergrendelen. Indien het rempedaal bij
hoge snelheid wordt gebruikt, stopt het voertuig abrupt.
OPGELET!
Breng het voertuig niet tot stilstand op een
helling. Verplaats de koppelingshendel niet wanneer de par-
keerrem is vergrendeld om te voorkomen dat de transmissie
wordt beschadigd.
6•8 IN- EN UITSCHAKELEN VAN HET
MAAIMECHANISME (MES)
6•8•1 INSCHAKELEN
• Zet de gashendel in de stand [MAXI].
• Het maaisysteem kan uitsluitend worden ingeschakeld als de bestuur-
der zich op de stoel bevindt en de hendel van de maaihoogte in de
[WERK] stand staat.
• Kantel de hendel voor het inschakelen van het mes (b afbeelding 6)
naar voren in de stand [MES GEKOPPELD].
6•8•2 UITSCHAKELEN
• Kantel, om het maaisysteem uit te schakelen, de hendel naar achteren
in de stand [MES ONTKOPPELD]. Het kantelen van de hendel van
de maaihoogte in de [TRANSPORT] stand leidt tot de automatische
uitschakeling van het mes.
16
6• GEBRUIKSAANWIJZINGEN
].
• Indien de gebruiker van de zitting opstaat en de hendel voor het
afstellen van de snijhoogte niet in de positie [TRANSPORT] staat,
wordt door het uitschakelen van de motor het snijapparaat uitgezet.
• De remtijd van het mes moet lager zijn dan 5s.
De deflector aan de rechterzijde van het maaidek mag nooit
opgeheven worden bij draaiende motor. Deze dient voor het
onderhoud en de reiniging van het maaidek en het mes.
6•9 RIJDEN MET DE ONTSTRUIKER
• Selecteer de versnelling [schildpad] of [konijn] met behulp van de
snelheidsregelaar (voor AK95 en AK98).
• Ontgrendel de parkeerrem.
• Duw de rijhendel langzaam naar voren om de machine vooruit te
laten rijden of naar achteren om de machine achteruit te laten rijden.
OPGELET!
Voorkom een bruuske of abrupte start, wacht
een klein moment op het dode punt tijdens het wijzigen van
rijrichting.
• Selecteer de rijsnelheid die afgestemd is op het gewenste maairesultaat.
• Het gras wordt niet netjes afgemaaid op een te hoge rijsnelheid of
indien de rotatiesnelheid van het maaisysteem terugvalt vanwege een
overbelasting.
• Voor het verkrijgen van een optimaal resultaat dient u de motor altijd
op volle toeren te laten draaien tijdens het maaien.
• Duw, als het toerental van de motor terugvalt, niet harder op de rijd-
hendel. Verlaag in tegendeel de rijsnelheid. De rijbediening kan niet
gebruikt worden om het toerental te reguleren, het is geen gaspedaal.
OPGELET!
Druk, om de ontstruiker snel tot stilstand te
laten komen, het koppelings-/rempedaal volledig in. Deze
bediening zet de rijbediening in de [N] neutrale stand en remt
de machine af.
6•10 AFSTELLING VAN DE MAAISTAND
(van 50 tot 120 mm)
• Gebruik voor het wijzigen van de maaistand de hendel aan de linker-
zijde van de stoel (a afbeelding 6).
• Zet de hendel naar beneden om het maaidek te laten zakken en naar
boven om het op te heffen.
• Reserveer de kortste maaihoogtes voor regelmatig onderhouden
oppervlakken.
6•11 RIJDEN OP HELLINGEN
• Overeenkomstig het materiaal, kan het ontstruiker alleen worden
gebruikt op terrein met een hellingshoek van minder dan 17° of 25°
(zie blok D pagina 7).
• Houdt u zich altijd aan het maaischema zoals aangegeven op afbeel-
ding 8.
• Leef, om op optimaal veilige wijze over een helling te rijden, de
onderstaande aanwijzingen na:
- Voorkom bruusk starten of remmen bij het op- en afrijden van hel-
lingen.
- Schakel langzaam tijdens het afrijden van hellingen.
- Kijk uit voor gaten, hobbels en overige risico's op uw traject die
gevaren met zich mee kunnen brengen.