Bijlage B2: - aangepast PC-uitvoerprotocol
Onder deze modus zijn: -
•
17 verschillende transactiedata,
•
7 controlecodes, en
•
2 datascheidingstypes
beschikbaar vanuit het instrument. Instellingsprocedures: -
1. Ga naar F16 of F17, afhankelijk van nummer outputcommunicatiepoort.
2. Selecteer PC, stel dan de baudrate, pariteit en datalengte in.
3. Selecteer Aangepast op Protocolpagina. Druk daarna op [Print/M+].
4. Instrument toont Separa gevolgd door datascheiding selectiepagina.
Notities: -
•
Datascheider is een symbool dat wordt ingevoegd tussen de
transactiegegevens
computerprogramma om uiteenlopende gegevens te scheiden.
•
Er worden geen datascheiders ingevoerd tussen, voor of na
besturingsopdrachten.
5. Selecteer de gewenste datascheider CoMMA (komma) of SemiCo
(puntkomma), druk daarna op [Print/M+].
6. Instrument toont Itemnummer, gevolgd door de inhoud van de pagina.
Let op: - Itemnummer betekent uitvoervolgnummer, bijv. Item 1 = de eerste
inhoud voor uitvoer, item 3 = de derde inhoud voor uitvoer.
Druk op [Func] en [Unit] totdat de gewenste inhoud verschijnt. Druk
7.
daarna op [Print/M+]. Zie onderstaand aangepast PC Output
Inhoudstabel voor details.
8. Herhaal stap 6 om andere transactiegegevens of besturing toe te
voegen.
9. Om een aangepaste uitvoer af te ronden en op te slaan, selecteert u
End en drukt u daarna op [Print/M+].
10. Selecteer daarna het outputinterval (zie 5.5.1 voor details).
11. Druk op [Print/M+] om op te slaan.
en
wordt
gewoonlijk
59
gebruikt
door
het