14.3.2 Het bewerken van aangepaste Lab 2 print output formats
Volg onderstaande stappen om een aangepaste uitdraai te creëren.
a. Ga naar de interne functie en selecteer het gewenste functienummer om
te bewerken,
b. Selecteer CUSTOM en druk op [Print/M+],
c. Dit instrument toont Line 1 en de/het laatst opgeslagen variant of
commando (zie 14.3.1 voor details),
d. Druk op [Print/M+] om te bevestigen of selecteer andere variant of
commando door op [Func] of [Unit] te drukken. Druk daarna op [Print/M+]
om te bevestigen en op te slaan,
e. Dit instrument toont Line 2 en de laatst opgeslagen variant of commando,
f.
Herhaal stappen d en e voor andere lijnen,
g. Om het bewerken af te ronden selecteert u commando End, druk daarna
op [Print/M+] om te bevestigen.
h. Dit instrument gaat terug naar interne functie en toont het huidige interne
functienummer,
Indien nodig herhaalt u stappen a t/m h om een aangepast uitdraai format
i.
voor andere modi te creëren en bewerken.
42