Afpompen
Om het milieu te beschermen moet u afpompen wanneer u de unit
verplaatst of weggooit.
1
Verwijder het deksel van de vloeistofafsluiter en de gasafsluiter.
2
Schakel de gedwongen koelstand in.
3
Draai na 5 à 10 minuten de vloeistofafsluiter dicht met een
zeskantsleutel.
4
Sluit na 2 à 3 minuten de gasafsluiter en stop de gedwongen
koelstand.
1
Gasafsluiter
2
Sluiten
3
Zeskantsleutel
4
Kleppendeksel
5
Vloeistofafsluiter
Gedwongen werking
1
Zet de bedrijfsstandschakelaar SW2 op "COOL".
2
Druk op de gedwongen werkingsschakelaar SW1 om de
gedwongen koelstand te beginnen. (Raadpleeg
1
Service-printkaart
2
Bedrijfsstandschakelaar SW2
3
Gedwongen werkingsschakelaar SW1
De gedwongen werking stopt automatisch na
LET OP
ongeveer 15 minuten.
Om de gedwongen werking na 15 minuten verder
te zetten, drukt u opnieuw op de gedwongen
werkingsschakelaar SW1.
Om de gedwongen werking onmiddellijk stil te
leggen, drukt u op de gedwongen werkings-
schakelaar SW1.
Bedrading
Een erkend elektricien moet instaan voor de volledige
bedrading.
WAARSCHUWING
Gebruik geen afgetakte draden, gevlochten geleiders
(zie voorzichtig 1), verlengsnoeren of aansluitingen
van een stervormig systeem, omdat ze oververhitting,
elektrische schokken of brand kunnen veroorzaken.
Gebruik geen lokaal aangekochte elektrische onder-
delen binnenin het product en tak de leiding niet af
voor de afvoerpomp, enz. van het klemmenblok.
Anders kan dit elektrische schokken of brand
veroorzaken.
Installeer een aardlekschakelaar. Deze unit bevat een
inverter, met andere woorden er moet een aardlek-
schakelaar worden gebruikt die geschikt is voor
elektrische ruis met hoge frequenties, om storingen
aan de aardlekschakelaar zelf te voorkomen.)
Gebruik een alpolige schakelaar met een contact-
scheiding van minstens 3 mm in alle polen.
Apparatuur conform met EN/IEC 61000-3-12
2
3
1
4
5
4
afbeelding
5)
(1)
Schakel de hoofdschakelaar niet IN alvorens alles is voltooid.
1
Strip de isolatie van de draad (20 mm).
2
Zie voorzichtig 2.
Sluit de aansluitdraden tussen de binnen- en de buitenunits zo
aan dat de nummers van de klemmen overeenstemmen. Draai
de klemschroeven goed vast. Draai de schroeven bij voorkeur
vast met een platte schroevendraaier.
1
Veiligheidsonderbreker
2
Aardlekschakelaar
3
Voeding
Gebruik een afzonderlijk voedingscircuit.
Indien de lengte van de verbindingskabel:
LET OP
≥10 m bedraagt, neem een kabel van 2,5 mm
<10 m bedraagt, neem een kabel van 1,5 mm
Zorg ervoor dat de bedradingsaansluitingen
van elke afzonderlijke binnenunit (kamer A,
B, ...) overeenstemmen met de overeen-
komstige
koelpoorten van de buitenunit (A, B, ...).
VOORZICHTIG
1.
In geval u om een bepaalde reden toch ge-
vlochten geleiders moet gebruiken, moet u ronde
krimpklemmen op het uiteinde aanbrengen.
Breng de ronde krimpklem aan op de draad tot
aan het afgedekte deel en bevestig de klem met
het gepaste gereedschap.
1
Gevlochten geleider
2
Ronde krimpklem
2.
Wanneer u de aansluitdraden aansluit op het
klemmenbord met een éénaderige draad, moet u
de draad rond de klem draaien.
Wanneer de aansluitingen slecht zijn uitgevoerd,
kan er verhitting of brand ontstaan.
3
Installatie van de aardingsklem
Ga als volgt te werk om éénaderige draden te installeren.
3
2
A
A'
1
1
Eénaderige draad
2
Schroef
3
Platte vulring
(1) Europese/Internationale Technische Norm die de beperkingen vastlegt
voor harmonische stromen geproduceerd door apparatuur die is aan-
gesloten op openbare laagspanningssystemen met een ingangsstroom
>16 A en ≤75 A per fase.
(Zie afbeelding 4)
leidingaansluitingen
op
AA'
3
1
Montagehandleiding
2
2
de
8