6 Indicatorfuncties
6.6.1
Opmerking: Kies het eerste cijfer met de OMHOOG of
OMLAAG toets. Gebruik de LINKS en RECHTS toetsen om
voor- of achteruit door de ingevoerde gegevens te lopen.
U kunt de grenswaarden (in batches) functie desgewenst in
de tellenstand gebruiken. Volg deze stappen om de drie
uitvoeren in te stellen:
1.
Houd, met de indicator ingeschakeld, de F1 toets
ingedrukt totdat. . .
) *
2.
Druk op de PRINT toets om de waarde voor de output in
te stellen. . .
Toets een waarde in, zie opmerking aan linkerzijde en
druk op de F1 toets om de waarde te accepteren. ) *
verschijnt op de display.
U kunt met behulp van de TARE en UNITS toetsen door
alle drie outputs bladeren.
Druk op de UNITStoets. . .
3.
) *
4.
Herhaal 2 en 3 voor elke output. Druk op de ZERO toets
om terug te keren naar de normale werking met de
geprogrammeerde ingrediënten.
62
Grenswaarden gebruiken
op de display verschijnt.
verschijnt op de display.
6.6 Tellen
E1005 Bedieningsinstructies