2.3.2 Roterende klepstandsteller
Wanneer de klepstandsteller het INPUT SIGNAL ontvangt om de klep te openen, wordt kracht opgewekt door de
koppelmotor (1) en duwt deze de klep (2) naar de andere kant van de nozzle (3).
De spleet tussen de nozzle (3) en de klep (2) wordt breder en vanuit het binnenste gedeelte van de pilot (4) wordt
lucht in de kamer (9) via de nozzle (3) afgevoerd.
Daardoor beweegt de spoel naar rechts.
Dan duwt de spoel de schotel (8) weg van de zitting (7) die door de schotel geblokkeerd was en de toegevoerde
druk (lucht) gaat door de zitting (7) en OUT1 Poort en komt in de kamer (10) van de servomotor via OUT1.
Dan zal de druk bij OUT1 van de kamer (10) toenemen en zal de 11 aandrijfstang gaan draaien en via de feedbackas
(12) zal de draaiende beweging van de servomotor worden overgebracht op de nok (13).
Deze beweging zal dan de spanhendel (14) draaien en de veer (15) van de spanhendel uittrekken.
Zodra het een bepaald ingangssignaal bereikt, zullen de trekkracht van de spanveer (15) en de kracht van de
koppelmotor (1) in evenwicht zijn en de klep (2) naar zijn oorspronkelijke positie terug bewegen om de spleet met
de nozzle te verkleinen (3).
De hoeveelheid lucht die via de nozzle (3) wordt afgevoerd zal verminderen en de druk in de kamer (9) zal weer
toenemen.
De spoel (5) beweegt terug naar zijn oorspronkelijke positie aan de linkerkant en de schotel (8) beweegt ook in
dezelfde richting en blokkeert de zitting (7) om te voorkomen dat de lucht via de SUPPLY in de kamer (10) komt.
Hierdoor stopt de servomotor met werken en keert de klepstandsteller terug naar de normale toestand.
EP6 Gevaarlijke zone (Ex-goedgekeurd) Elektropneumatische klepstandsteller
10
IM-P703-04-NL CTLS-UKn-06