10. Foutopsporing
10.1
Aandrijvingswiel / zaagdraad begint niet te
draaien
De draad wordt om te veel / te scherpe randen (< 90°)
geleid op de betonondergrond
– Randen door beitelen afronden en de draad met de
hand goed doorhalen.
– Plaats geleidingsrollen om de randen bij de hoeken
minder scherp te maken.
– Verminder het aantal hoeken door de draadgeleiding
te veranderen.
De draad is te sterk voorgespannen
– Voorspanning door drukverlaging verkleinen.
Te grote zaagsnee- resp. contactlengte
– Zaagsnede in meerdere afzonderlijke sneden verde-
len.
– Contactlengte door extra ontkoppelrol verkorten.
Draad is tegen de voorgeschreven looprichting in
gemonteerd (kralen lopen niet in de juiste richting)
– Looprichting controleren en zo nodig veranderen
(smalle kant van kraal wijst tegen de looprichting in)
Een nieuwe draad klemt in reeds aanwezige, nau-
were zaagsnede
– Dunnere draad gebruiken.
De zaagdraad is beschadigd
– Draad op knikken controleren.
– Controleren of de verbinders correct gemonteerd
zijn en of ze dunner zijn dan de draad.
– Controleren of de draad steeds in dezelfde loop-
richting is gebruikt.
10.2
Het aandrijvingswiel slipt door / de draad
wordt niet meegenomen
De diamantdraad is te los of te weinig voorgespan-
nen
– Controleren of het voortbewegingventiel op positie
"trekken" staat.
– Spanning vergroten door druk te verhogen.
– Controleren of cilinder aan het slageinde en of de
slede tegen de eindstop staat.
– Controleren of de slede vlot beweegt op de gelei-
dingseenheid.
60
Het aandrijvingswiel is te sterk afgesleten
– Aandrijvingswiel vervangen.
10.3
Bij het op gang komen springt de zaagdraad
van de aandrijvings- of geleidingsrol
De terugloopblokkering is niet ingesteld en vastgezet
– Terugloopblokkering geheel in richting cilinder schui-
ven en klemmen.
Geleidingsrollen zijn niet nauwkeurig uitgericht
– Geleidingsrollen nauwkeurig op elkaar uitrichten.
10.4
Geen of zeer geringe voortgang bij het zagen
De hydraulische werkdruk (DS WS10) of de stroomin-
voer (DS WS10-E) is te laag
– Verhoog de pneumatische voortbewegingsdruk.
– Zaagboog spitser instellen.
Te grote zaag- of draadcontactlengte
– Draadcontactlengte met ontkoppelrol reduceren.
– Zaaglengte verkleinen / zaagsnede in meerdere afzon-
derlijke sneden verdelen.
Slede aan de geleidingseenheid loopt zwaar
– Controleren of slede licht loopt (zonder stoten < 1 bar
luchtdruk). Zo nodig geleidingsbaan, tandstang en
rollen reinigen.
Zaagkralen zijn gepolijst geraakt of slecht voorgesle-
pen
– Kralen op zaagdraad scherp maken
– Nieuwe draad steken.
De voortbewegingscilinder heeft de eindstand bereikt
of de slede staat tegen de eindstop
– Eindstop opnieuw positioneren.
– Cilinder bijstellen en opslaguitbreiding monteren indien
nodig.
10.5
Te grote slijtage van diamantdraad
Te lage zaagsnelheid / te laag toerental
– Zaagsnelheid opdrijven door aandrijvingssnelheid te
verhogen