8. Bediening en zaagproces
8.1
Controleren voor het zagen
■ Is de gevarenzone voldoende afgebakend en zijn de
geschikte veiligheidsmaatregelen getroffen?
■ Zijn de beschermende afdekkingen en eindstop cor-
rect geplaatst?
■ Zijn de nodige steunen en afdekkingen gemonteerd?
■ Zijn er stappen ondernomen voor een gecontroleer-
de afvoer van het koelwater?
■ Is elk onderdeel van de uitrusting voldoende veilig
ingericht?
■ Is de zaagdraad correct gemonteerd met de kralen in
de juiste richting en kan de draad makkelijk met de hand
door de zaagsnede worden getrokken?
■ Zijn de geleiderollen exact uitgericht met de zaag-
draad?
■ Is de slaglengte van de voortbewegingscilinder cor-
rect?
■ Zijn de elektrische kabels, water- en drukluchtleidin-
gen en, waar nodig, de hydraulische leidingen (DS WS10)
op een veilige manier gelegd en correct aangesloten?
■ Zijn de koelwaterlansen correct gepositioneerd? (het
water moet door de zaagdraad in de zaagsnede getrok-
ken worden)
■ Voldoen de elektriciteitsvoorzieningen en watertoe-
voer aan de voorgeschreven vereisten?
8.2
Instelling van de opstartzaagdruk
Stel de voortbewegingdruk in op de op het bedienings-
paneel aanbevolen waarde en span de draad met behulp
van het voortbewegingventiel.
Voortbewegingdruk instellen (DS WS10)
46
Voortbewegingdruk instellen (DS WS10-E)
Voortbewegingventiel activeren (DS WS10)
Voortbewegingventiel activeren (DS WS10-E)