1.5.2.21 Na onderhouds- en reparatiewerkzaamheden los-
gemaakte schroefverbindingen steeds aantrekken!
1.5.2.22 Als het nodig is, om veiligheidsinstallaties ten
behoeve van voorbereidende werkzaamheden, onderhoud en
reparaties te demonteren, moeten deze direct na beëindiging
van de werkzaamheden weer worden gemonteerd en getest.
1.5.2.23 Voor veilige en milieuvriendelijke afvoer van bedrijfs-
en hulpstoffen alsook van vervangen onderdelenzorgen!
1.5.2.24 De machine moet, voor de eerste inbedrijfstelling
en na wezenlijke wijzigingen voor het opnieuw in bedrijf
stellen door een deskundige worden gecontroleerd.
1.5.2.25 De machine moet 1x per jaar door een deskundige
worden gecontroleerd. Hij moet bovendien afhankelijk van
de inzet- en de bedrijfsomstandigheden naar behoefte
door een deskundige worden gecontroleerd.
1.5.2.26 De testresultaten moeten op schrift worden gesteld
en minstens tot de volgende controle worden bewaard.
1.6
Aanwijzingen in verband met bijzon-
dere soorten van gevaren
1.6.1
Elektrische energie
1.6.1.1 Gebruik uitsluitend originele zekeringen met de
voorgeschreven stroomsterkte! Bij storingen in de elektrische
energievoorziening de machine direct uitschakelen!
1.6.1.2 Om te voorkomen dat de machine onder stroom
komt te staan, moet er tijdens het werken in de buurt van
bovengrondse leidingen en bovenleidingen een van de
nominale spanning van de bovengrondse leiding afhanke-
lijke veiligheidsafstand worden aangehouden. Dit geldt ook
voor de afstand tussen deze leidingen en aanbouwapparaten
en hangende lasten.
Aan deze eis is voldaan, als de volgende afstanden worden
aangehouden.
Nominale spanning
(kilovolt)
tot
boven
1 kV tot
boven 110 kV tot
boven 220 kV tot
onbekende nominale spanning
Bij het naderen van bovengrondse elektrische leidingen moet
rekening worden gehouden met alle bewegingen van de
machine, bv. de stand van de hijsarm, het slingeren van
kabels en de afmetingen van de opgehangen lasten.
Ook moet rekening worden gehouden met oneffenheden van
het terrein, waardoor de machine kan overhellen en daardoor
te dicht bij de bovengrondse leidingen komt.
Wanneer het waait, kunnen zowel de bovengrondse leidingen als
werkinrichtingen uitzwenken, waardoor de afstand kleiner wordt.
P070/P071/P085/P086/P100/P101
Veiligheidsafstand
(Meter)
1 kV
1,0 m
110 kV
3,0 m
220 kV
4,0 m
380 kV
5,0 m
5,0 m
Veiligheidsregels
1
1-9