Voor de start
Controleer de volgende punten als u op een nieuwe
locatie gaat werken en iedere ochtend vóór aanvang van
de werkzaamheden:
•
Dagelijkse inspecties.
•
Controleer de machine op transportschade.
•
Controleer of de veiligheidsonderdelen van de
machine intact zijn. Raadpleeg het hoofdstuk
'Veiligheidsuitrusting van de machine'.
•
Controleer of de stroomkabel en de besturingskabels
intact zijn en de juiste afmetingen hebben.
•
Controleer of de spanning van het lichtnet geschikt is
voor de machine en of de juiste zekeringen zijn
gebruikt.
•
Sluit de machine altijd aan door middel van een
aardlekschakelaar voor persoonsbeveiliging, d.w.z.
een aardlekschakelaar die uitschakelt bij een
aardlekstroom van 30 mA.
•
Controleer of de noodstopknop of machinestopknop
is gereset.
•
Controleer of er geen gereedschap of andere
voorwerpen op de machine zijn blijven liggen.
Starten
Sluit de machine aan.
•
Sluit de machine aan op een 3-fasen stroomvoeding.
•
Schakel de hoofdschakelaar in op de machine.
De afstandsbediening inschakelen
•
Zet de schakelaar in de AAN-positie (I). In deze stand
wordt de afstandsbediening gevoed met stroom. De
LED op de afstandsbediening knippert snel en is
blauw tijdens het tot stand brengen van een
verbinding. Als de LED langzamer knippert, is de
machine in stand-by.
•
Wanneer een functie niet werkt of aandacht vereist,
wordt een foutmelding weergegeven op het display
tijdens het starten. Raadpleeg 'Foutmeldingen' in het
hoofdstuk 'Probleemoplossing'.
24 – Dutch
STARTEN EN STOPPEN
De elektromotor starten
•
Loop met de afstandsbediening uit de gevarenzone
van de machine.
•
De elektromotor kan worden gestart door op de
startknop te drukken.
•
Wanneer meerdere machines worden gebruikt op
hetzelfde werkterrein bestaat de kans dat de
afstandsbedieningen met elkaar worden verward.
Druk op de claxon om na te gaan welke machine met
de afstandsbediening is verbonden. De machine geeft
een piepsignaal af en knippert drie keer. Schakel de
afstandsbediening pas in als u zeker weet dat u de
juiste machine gaat bedienen.
Bedieningselementen inschakelen
Om de bedieningsfuncties van de afstandsbediening te
activeren, drukt u de linker knop of duimschakelaar op de
rechter joystick naar beneden. De afstandsbediening
staat nu in de werkmodus. De LED op de
afstandsbediening is blauw en brandt zonder te
knipperen.
•
Wanneer u de afstandsbediening binnen drie
seconden niet bedient, worden de functies
vergrendeld. Om de functies van de
afstandsbediening weer in te schakelen, drukt u op de
linker knop op de rechter joystick.
•
De joystick moet in de neutrale stand staan.
Stoppen
•
Manoeuvreer het armsysteem naar beneden en laat
het op de grond rusten.
•
Zet alle bedieningselementen in de neutrale stand.
•
Druk op de stopknop en schakel de
afstandsbediening uit.
•
Loop de gevarenzone binnen en draai de
hoofdschakelaar naar de stand OFF (0).
Inspectie na afloop van de
werkzaamheden
Het is raadzaam om dagelijks na afloop van de
werkzaamheden een inspectie uit te voeren. Het tijdelijk
opsporen van schade kan stilstand de volgende dag
voorkomen.