Elektrische installatie
5.
Haal de klemmen aan overeenkomstig de
informatie in hoofdstuk 8.7 Aanhaalmomenten
voor aansluitingen.
Afbeelding 4.5 Motoraansluiting
Afbeelding 4.6 toont de kabelaansluitingen voor
netvoeding, motor en aarde voor basisfrequentieom-
vormers. De werkelijke configuratie hangt af van het type
eenheid en de aanwezigheid van optionele apparatuur.
Afbeelding 4.6 Voorbeeld van bedrading van motor,
netvoeding en aarde
MG20MC10
Bedieningshandleiding
4.7 Aansluiting netvoeding
•
•
Procedure
1.
2.
3.
4.
4.8 Stuurkabels
•
•
4.8.1 Stuurklemtypen
Afbeelding 4.7 en Afbeelding 4.8 tonen de verwijderbare
connectoren van de frequentieomvormer. De functies en
standaardinstellingen van de klemmen worden in het kort
besproken in Tabel 4.2.
- LC -
Danfoss A/S © 01/2015 Alle rechten voorbehouden.
Bepaal de juiste draaddikte op basis van de
ingangsstroom van de frequentieomvormer. Zie
hoofdstuk 8.1 Elektrische gegevens voor de
maximale draaddiktes.
Volg de nationale en lokale voorschriften ten
aanzien van kabelgroottes op.
Sluit de 3-fasige netvoedingskabels aan op klem
L1, L2 en L3 (zie Afbeelding 4.6).
Afhankelijk van de configuratie van de apparatuur
moet het ingangsvermogen worden aangesloten
op de voedingsingangsklemmen of de netscha-
kelaar.
Aard de kabel overeenkomstig de aardingsin-
structies in hoofdstuk 4.3 Aarding.
Als de frequentieomvormer wordt gevoed via een
geïsoleerde netbron (IT-net of zwevende
driehoekschakeling) of TT/TN-S met één zijde
geaard (geaarde driehoekschakeling), moet u
zorgen dat parameter 14-50 RFI Filter is ingesteld
op [0] Uit om schade aan de tussenkring te
voorkomen en de aardcapaciteitsstromen te
beperken overeenkomstig IEC 61800-3.
Isoleer de stuurkabels van de hoogvermogencom-
ponenten in de frequentieomvormer.
Wanneer de frequentieomvormer op een
thermistor is aangesloten, moet u ervoor zorgen
dat de stuurkabels van de thermistor
afgeschermd en versterkt/dubbel geïsoleerd zijn.
Het gebruik van een 24 V DC-voeding wordt
aanbevolen.
4
4
19