Noodstop
De machine is uitgerust met een noodstopsysteem dat de voeding van de compressoren uitschakelt, zodat de machine
veilig kan stoppen ingeval van gevaar. De noodstop wordt geactiveerd door een druk op de rode paddestoelknop op de
deur van het elektrisch paneel van de machine.
Nadat de machine is gestopt, genereert de unitbesturingskaart een alarmsignaal, dat aangeeft dat de noodstop is
geactiveerd en voorkomt dat de compressoren weer worden opgestart. De compressoren herstarten:
Reset de noodknop
Hef het alarm in de besturingskaart op.
De noodknop onderbreekt de voeding naar de compressoren, maar niet naar het elektrisch paneel van de machine.
Neem alle vereiste voorzorgsmaatregelen wanneer u na een noodstop acties moet ondernemen aan de machine.
Opstartprocedure
Machine inschakelen
1.
Sluit de hoofdschakelaar Q10, en controleer of schakelaars Q0, Q1, Q2 en Q12 op Off (of 0) staan.
2.
Sluit de thermomagnetische schakelaar Q12 en wacht tot de microprocessor en het besturingssysteem starten.
Controleer of de olietemperatuur hoog genoeg is. De olietemperatuur moet minstens 5°C boven de
verzadigingstemperatuur van het koelmiddel in de compressor liggen.
Als de olie niet warm genoeg is, kunnen de compressoren niet starten en verschijnt "Oil Heating" op het display van
de microprocessor.
3.
Start de waterpomp.
4.
Zet de schakelaar Q0 op On en wacht tot "Unit-On/ Compressor Stand-By" op het display verschijnt.
5.
Controleer of de drukval van de verdamper gelijk is aan de ontwerpdrukval en pas ze indien nodig aan. De drukval
moet worden gemeten aan de standaard geleverde vulaansluitingen op de verdamperleiding. Meet de drukval niet
op een punt met kleppen en/of filters ertussen.
6.
Zet de schakelaar Q0 op Off wanneer u de unit voor het eerst opstart om te controleren of de waterpomp drie
minuten bljift draaien en dan stopt.
7.
Zet de schakelaar Q0 weer op On.
8.
Druk op de Set-knop om te controleren of het instelpunt van de lokale temperatuur op de vereiste waarde staat.
9.
Draai de schakelaar Q1 op On (of 1) om compressor #1 te starten.
10. Wacht na het starten van de compressor minstens 1 minuut tot het systeem is gestabiliseerd. Intussen voert de
controller enkele stappen uit om de verdamper leeg te maken (voorspoelen) zodat de machine veilig kan opstarten.
11. Aan het eind van het voorspoelen begint de microprocessor de compressor, die nu ook is ingeschakeld, te belasten
om de watertemperatuur aan de uitlaat te verlagen. Controleer of de capaciteitsregeling goed werkt door het
elektrische stroomverbruik van de compressor te meten.
12. Controleer de verdamping van het koelmiddel en de condensatiedruk.
13. Controleer zodra het systeem is gestabiliseerd of het kijkglas op de inlaatleiding naar de expansieklep volledig
gevuld is met vloeistof (geen gasbellen) en of de vochtigheidsaanduiding
kunnen wijzen op een laag koelmiddelpeil of een te grote drukval over de filterdroger of een expansieklep die
volledig open is geblokkeerd.
14. Controleer behalve het kijkglas ook de bedrijfsparameters van de kring aan de hand van:
a)
Oververhitting van koelmiddel aan compressoraanzuigzijde
b)
Oververhitting van koelmiddel aan compressorperszijde
c)
Onderkoelen van vloeistof die uit de condensorbanken komt
d)
Verdampingsdruk
e)
Condensatiedruk
Met uitzondering van de vloeistoftemperatuur en de aanzuigtemperatuur voor machines met een thermostatische
klep (waarbij u een externe thermometer moet gebruiken), kunnen alle andere metingen worden uitgevoerd door de
relevante waarden rechtstreeks op het display van de microprocessor af te lezen.
15. Draai de schakelaar Q2 op On (of 1) om compressor #2 te starten.
16. Herhaal stap 10 t/m 15 voor het tweede circuit.
Tabel 14 - Typische bedrijfsomstandigheden met compressoren op 100%
Economiser-cyclus?
NEE
JA
D-EIMWC00504-14NL - 54/72
LET OP
Oververhitting aan
Oververhitting
aanzuigzijde
aan perszijde
4 6 °C
20 25 °C
4 6 °C
18 23 °C
"
"
Dry
aangeeft. Gasbellen in het kijkglas
Onderkoelen van
vloeistof
5 6 °C
10 15 °C