1.4.2
Aansluiting elektrische voeding
De
unit
moet
elektrisch
onderstaande schema.
1.4.2.1 Potentiaalvrije contacten voor storing- en
AANSLUITINGEN CILINDER 1
Bovenste rij 542, 543, 544
Onderste rij 545, 546, 547
Aansluitingen gebruiker:
Netaansluiting L1, L2,
L3 en N (nul) voor
voeding van cilinder 1.
De aardaansluiting moet
direct aangesloten
worden op de aardklem
De nulaansluiting is
alleen noodzakelijk voor
een proportionele (P)
unit of voor een unit met
RDU.
bedrijfsmelding
De unit is voorzien van potentiaalvrije contacten. De aansluitingen
bevinden zich op de drie dubbele klemstroken naast die voor de
netaansluiting. De bovenste klemmen dienen voor potentiaalvrije
storingsmelding als volgt:
542
gemeenschappelijk contact voor storingsmelding
543
normaal gesloten indien geen storing
544
normaal geopend indien geen storing
De onderste klemmen dienen voor potentiaalvrije melding van IN
BEDRIJF als volgt:
545
gemeenschappelijk contact voor melding IN
BEDRIJF
546
normaal gesloten indien unit stand-by of in
storing (niet in bedrijf)
547
normaal geopend indien unit stand-by of in
storing (niet in bedrijf)
Als de unit deel uitmaakt van een master-slave-systeem of
netwerk, kunnen de bedrijfs- & storingsuitgangen ingesteld
worden (via keuzetoetsen & display) op netwerk (systeem) of
unit alleen. Deze selectie is mogelijk op het niveau voor
Service-ingenieurs, in het Menu "Engineering", in het venster
"Fault/Run Scope" ("Bereik Storing/Bedrijf"). De
standaardinstelling is "network" ("netwerk"). Alle units
kunnen zowel alarm- als bedrijfsindicaties weergeven: units
met één cilinder zullen deze indicatie weergeven als de
serviceperiode overschreden is; units met twee cilinders & in
netwerk geplaatste units zullen deze indicatie weergeven als
de serviceperiode overschreden is of als de master-cilinder in
werking is en een storing van een (of meer) slave-cilinders
optreedt.
aangesloten
worden
volgens
542
543
544
545
546
547
11
het
AANSLUITINGEN CILINDER 2
Aansluitingen gebruiker:
Netaansluiting L1, L2, L3 en N
(nul) voor voeding van cilinder 2.
De aardaansluiting moet direct
aangesloten worden op de aardklem
1.4.2.2 Besturingsaansluitingen
Raadpleeg hoofdstuk 1.6 voor de aansluiting van het
besturingsnetwerk.
De nulaansluiting N wordt niet
gebruikt.