7 Datalogging
7.1 Gebruik van de datalogger
De datalogfunctie is beschikbaar voor alle bereiken behalve Hz
a. Instelling
1) Alleen in het V-meetbereik kan de gebruiker de SAMPLE en FILE NAME instellen. Deze
instellingen zullen automatisch op andere bereiken worden toegepast (mA, etc.).
2) Druk op
3) SAMPLE (Monster): voor het instellen van de "bemonsteringstijd" voor datalogging.
4) FILE NAME: de gegevens kunnen onder verschillende namen worden opgeslagen. Hier kan de
gebruiker een "file name" (bestandsnaam) aanmaken. (Deze functie is echter alleen
beschikbaar wanneer SAMPLE is ingesteld op "0").
b. Datalogging voor V, mA, Temperatuur (ºC & ºF)
1) Het dataloggen kan in beide modi worden uitgevoerd (SOURCE en MEASURE), maar de
gegevens kunnen niet worden geregistreerd in verschillende bereiken of in verschillende
modi. (Wanneer de SAMPLE is ingesteld op "0", kunnen veel apart gelogde gegevens onder
dezelfde bestandsnaam samengevoegd worden
2) Om het dataloggen uit te voeren drukt u op
onderin op het scherm. Druk op
3) Om het dataloggen te stoppen, het bovenstaande proces herhalen.
Om het dataloggen voort te zetten, wederom herhalen.
4) Wanneer u gegevens voor een andere modus wilt registreren (SOURCE of MEASURE) dient u
eerst het geheugen te wissen (en de gegevens, indien noodzakelijk, eerst opslaan op bijv. de
pc. Raadpleeg hiervoor de handleiding van de software).
c. De gegevens opslaan onder BESTANDSNAAM (FILE NAME)
Deze datalogging kan in elk bereik uitgevoerd worden (V, mA, ℃ & ℉) en in elke modus
(SOURCE en MEASURE). De geregistreerde gegevens kunnen onder de, door de gebruiker
vastgestelde, BESTANDSNAAM (FILE NAME) opgeslagen worden.
GEBRUIKSAANWIJZING Kalibrator
om bij de SETUP functie te komen.
PCE-789
, daarna verschijnt "SHIFT" links
om met het dataloggen te beginnen.
30