Bedieningsorganen
Maaidekschakelaar (Fig. 11)—Wordt gebruikt om het
maaidek in bedrijf te stellen of uit te schakelen. Duw de
schakelaar omhoog en beweeg deze naar voren om het
maaidek in bedrijf te stellen. Het middelste dek wordt
het eerst ingeschakeld en ongeveer één seconde later de
zijdekken.
4
1
1. Maaidekschakelaar
2. Indicatielampje gloeibougie
3. Laadindicator
4. Contactschakelaar
5. Gashendel
6. Hefinrichting maaidek
7. Temperatuurmeter koelvloeistof
8. Brandstofmeter
9. Indicator voor te weinig water
10. Waarschuwingslampje oliedruk
11. Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur
12. Waarschuwingslampje water in brandstof
Indicator gloeibougie (Fig. 11)—Zorgt automatisch
voor de juiste gloeiperiode als het contactsleuteltje op
AAN is gedraaid. Gaat branden als de gloeibougies in
werking zijn gesteld. Als de gloeibougies voldoende
verhit zijn, dooft het lampje ten teken dat de motor
gereed is om te worden gestart.
Laadindicator (Fig. 11—Licht op indien het laadcircuit
van het systeem defect is.
Contactschakelaar (Fig. 11—Drie standen: UIT, AAN
en START. Draai het contactsleuteltje op START en laat
dit los zodra de motor aanslaat. Om de motor af te
zetten, draait u het sleuteltje op UIT.
Gashendel (Fig. 11)—Zet de hendel naar voren om de
motorsnelheid te verhogen, naar achteren om de
snelheid te verlagen.
Hefinrichting maaidek (Fig. 11)—Met de twee
6
10
11
7
3
2
5
Figuur 11
buitenste hendels kunt u de zijdekken opheffen en
neerlaten. Met de middelste hendel kunt u de hele maai-
eenheid opheffen en neerlaten. De motor moet lopen als
u het maaidek wilt neerlaten. Als de zijdekken hoger
dan 15° zijn opgeheven, worden de maaimessen
automatisch uitgeschakeld. Om de maaidekken neer te
laten, hoeft u de hendels maar eventjes aan te raken.
Temperatuurmeter motorkoelvloeistof (Fig. 11)—
Geeft de temperatuur van de motorkoelvloeistof aan.
Brandstofmeter (Fig. 11)—Geeft aan hoeveel
brandstof er in de tank zit.
Indicator voor te weinig water (Fig. 11)—Geeft aan
dat het waterpeil in het koelsysteem te laag is.
Waarschuwingslampje oliedruk (Fig. 11)—Licht op
indien de motoroliedruk gevaarlijk laag is.
8
Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur
(Fig. 11)—Het rode lampje gaat branden en de motor
12
slaat af als de temperatuur van de koelvloeistof hoger
9
dan 110° C is.
Indicator voor water in brandstof (Fig. 11)—Geeft
aan dat er water in de brandstof is.
Stoel (Fig. 12)—Met de instelhendel op de linkerkant
van de stoel kan deze 10 cm naar voren en naar achteren
worden geschoven. Met de instelknop op de voorkant
van de stoel kan de stoel worden aangepast aan het
gewicht van de bestuurder.
1. Instelhendel bestuurdersstoel
2. Instelknop bestuurdersstoel
Tractiepedaal (Fig. 13)—Regelt de beweging vooruit
en achteruit. Om vooruit te rijden moet u de bovenkant
van het pedaal intrappen en om achteruit te rijden de
onderkant van het pedaal. De rijsnelheid hangt af van
hoever het pedaal wordt ingetrapt. Voor de maximale
rijsnelheid zonder belasting trapt u het pedaal volledig
in terwijl de gashendel op FAST/SNEL staat. Voor
maximaal vermogen met zware belasting of
heuvelopwaarts moet u ervoor zorgen dat het
motortoerental hoog blijft door de gashendel op SNEL
15
1
2
Figuur 12