15
U-CONTROL UMA25S Gebruiksaanwijzing
5.5.5 Pitch bend
De toonhoogtemodulatie stelt u in met behulp van PITCH BEND-wiel E17.
In MIDI-indeling heeft deze een eigen opdrachtsoort.
U kunt de pitch bend-opdracht ook aan een willekeurig ander Continuous-
element (draairegelaar, expressiepedaal) toewijzen. Omdat het daarbij gaat om
een commandotype met een eigen status-byte, is de keuze van een MIDI-kanaal
(encoder E10) en de range (encoder E12) toereikend.
◊
In tabel A.5 in de bijlage vindt u een overzicht van de
draairegelaarbezettingen in de Edit-functie.
5.5.6 After touch
Het keyboard van de UMA25S is niet After Touch-compatibel. Daarom kunt u deze
functie aan andere bedieningselementen toewijzen. Op die manier kunt u toch
parameters van synthesizers aansturen die vast aan de besturing van After Touch
toegewezen zijn.
Het is gebruikelijk om bij het toetsnummer de optie 'All' te selecteren. Dat betekent
dat de After Touch alle gespeelde noten evenveel beïnvloedt ("Channel Pressure").
Wilt u de minder vaak gebruikte polyfone After Touch ("Key Pressure") gebruiken,
dan kan de individuele noot, waarop de After Touch exclusief moet inwerken,
met encoder E11 worden geselecteerd. Omdat dit echter door maar heel weinig
klankgeneratoren wordt ondersteund, is de Channel After Touch in veel gevallen
toereikend. Bij geselecteerd Switch-element kan ook een On- en Off-waarde
(Loslaat-dynamiek) worden ingesteld. Op die manier kan ook het modulatiebereik
(effectdiepte) met de After Touch worden ingeperkt. Wanneer schakelelement
geselecteerd is kunt u een inschakelwaarde (draairegelaar E12) en een
uitschakelwaarde (draairegelaar E13) instellen. Op die manier kunt u ook het
modulatiebereik (de effectdiepte) door de After Touch begrenzen.
◊
In tabel A.6 in de bijlage vindt u een overzicht van de
draairegelaarbezettingen in de Edit-functie.
5.5.7 MMC - MIDI machine control
Met MIDI Machine Control kunt u de transportfuncties van een sequencer of een
drumcomputers (bijvoorbeeld Start, Stop, Snel vooruit- en achteruit) met behulp
van de UMA25S bedienen.
De MIDI Machine Control-functies zijn vast toegewezen aan de toetsen E1 tot
en met E8 (zie paragraaf 5.2.3). U activeert deze toetsen door de MMC-toets (3)
in te drukken. U kunt hier alleen het MIDI-apparaatnummer instellen van het
apparaat dat de MMC-gegevens moet ontvangen (draairegelaar E10). Voor de
Locate-functie moet u een positie invoeren. Daarvoor moet u in de Global-setup
(par. 5.7) de Frame-Rate invoeren die u gebruikt.
◊
In tabel A.7 in de bijlage vindt u een overzicht van de
draairegelaarbezettingen in de Edit-functie.
5.5.8 GS/XG-parameters
De GS/XG-parameters hoen in de categorie CC- en NRPN-opdrachten. Deze zijn in
de MIDI-standaarden GM (General MIDI), GS (Roland) en XG (Yamaha) vastgelegd
(zie tabel 7.1). In deze standaard zijn ook de programmanummers voor bepaalde
klanken vastgelegd. Wanneer u over een soundmodule beschikt die deze
standaard ondersteunt, is de toewijzing bijzonder eenvoudig.
De gegevens zijn op dezelfde manier gestructureerd als CC- of NRPN-
opdrachten. Met draairegelaar E11 selecteert u rechtstreeks de belangrijkste
GS/XG-compatibele parameters. In het display worden ze als (afgekorte)
leesbare tekst weergegeven (zie tabel 7.1).
Net als bij CC-opdrachten kunt u het waardenbereik met de draairegelaars E12
(minimumwaarde) en E13 (maximumwaarde) begrenzen.
◊
In tabel A.8 in de bijlage vindt u een overzicht van de
draairegelaarbezettingen in de Edit-functie.
5.5.9 Afzonderlijke keyboardtoetsen als
bedieningselementen gebruiken
Naast de schakelelementen kunt u ook de keyboardtoetsen gebruiken om CC- of
notenopdrachten te triggeren. Het voordeel daarvan is dat u niet het gewone
toetsgevoel en de aanslaggevoeligheid kwijtraakt. Op die manier beschikt u
dus over 25 schakelelementen. De notennummers zijn daarbij niet – zoals bij
de normale keyboardtoewijzing – vast, zodat u deze zelf kunt toewijzen. Dit is
praktisch om afzonderlijke slag instrumentgeluiden uit een vaste toewijzing
(bijvoorbeeld een General MIDI-drumset) te halen en te koppelen aan naast
elkaar liggende toetsen, zelfs wanneer de geluiden over meerdere octaven
verspreid zijn. Een andere praktische toepassing kan zijn om een melodie op
naast elkaar liggende toetsen te plaatsen, zodat de melodie met behulp van
naast elkaar liggende toetsen gespeeld kan worden.
Notenopdrachten triggeren met behulp van
keyboard-toetsen:
De gegevensstructuur komt overeen met de notenopdrachten, behalve dat hier
de Velocity naar keuze met een vaste waarde (van 0 tot en met 127) of met de
aanslagkracht van het keyboard (VEL) gespeeld kan worden (draairegelaar E12).
Door draairegelaar E15 te draaien kunt u de instellingen resetten en terugkeren
naar de normale keyboardbezetting (Reset-functie; displaymelding 'reS').
CC-berichten triggeren met behulp van
keyboard-toetsen:
De gegevensstructuur komt overeen met de CC-opdrachten voor
schakelelementen, behalve dat hier de aanslagkracht naar keuze met een vaste
waarde (van 0 tot en met 127) of met de aanslagdynamiek van het keyboard
gespeeld kan worden (draairegelaar E12). Het schakelgedrag stelt u in met
draairegelaar E14. Door draairegelaar E15 te draaien kunt u de instellingen
resetten (displaymelding 'reS').
◊
In tabel A.9 in de bijlage vindt u een overzicht van de
draairegelaarbezettingen in de Edit-functie.
Meerdere toetsen selecteren voor de Key
Trigger-functie:
U kunt ook aan meerdere toetsen tegelijkertijd opdrachten toewijzen.
Op die manier kunt u sneller werken wanneer u aan meerdere
toetsen gedeeltelijk identieke opdrachten of MIDI-kanalen wilt
toewijzen. Daarna kunt u in een tweede stap aan de afzonderlijke
toetsen verschillende MIDI-kanalen, respectievelijk noten-/
controllerwaarden toewijzen.
1. Houd EDIT/EXIT ingedrukt. Hiermee activeert u de Edit-functie.
2. Druk na elkaar op de toetsen die u wilt bewerken. Dat kunnen
naast elkaar gelegen toetsen of een heel keyboardbereik zijn, die u
met een glissando selecteert. U kunt natuurlijk ook afzonderlijke,
niet naast elkaar gelegen toetsen selecteren. Deze geselecteerde
nootnummers worden nu in de volgorde waarin ze gespeeld
werden in het display weergegeven.
3. Laat EDIT/EXIT los.
4. Stel met behulp van de draairegelaars de toewijzing van de
MIDI-opdrachten voor de geselecteerde toetsen in.
5. Druk op ENTER om te bevestigen.
6. Sla de toewijzingen op als preset.