Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

De Mmc-Functietoets; De Panic-Functie; De Mute-Functie; Bedieningselementen Toewijzen Met Behulp Van De Learn-Functie - Behringer U-CONTROL UMA25S Gebruiksaanwijzing

Inhoudsopgave

Advertenties

11
U-CONTROL UMA25S Gebruiksaanwijzing
De octaaffunctie activeren (OCT ASSIGN):
Als de transponeerfunctie geactiveerd is, moet u eerst de octaaffunctie activeren:
Druk op EDIT/EXIT. Hiermee activeert u de Edit-functie. De EDIT-LED brandt.
Druk op OCT +/– om de octaaffunctie te selecteren.
Druk op ENTER om te bevestigen. Het apparaat kan nu gebruikt worden als
keyboard (EDIT-LED uit).
Transponeerfunctie:
Met de OCTAVE </>-toetsen kunt u in stappen van een halve toon maximaal een
octaaf omhoog of omlaag transponeren.
Druk op OCT > om in stappen van een halve toon omhoog te transponeren.
Druk op OCT < om in stappen van een halve toon omlaag te transponeren.
Druk gelijktijdig op OCT< en OCT> om terug te keren naar de
oorspronkelijke toonsoort.
Wanneer de transponeerfunctie geactiveerd is, brandt (1 halve toon),
respectievelijk knippert (2 en meer halve tonen) de LED van de toets.
Wanneer het apparaat ingeschakeld wordt, is altijd de oorspronkelijke
toonsoort geactiveerd.
De transponeerfunctie selecteren:
Als de octaaffunctie geactiveerd is, moet u eerst de transponeerfunctie activeren:
Druk op EDIT/EXIT. Hiermee activeert u de Edit-functie. De EDIT-LED brandt.
Druk op TRANSP +/– om de transponeerfunctie te selecteren.
Druk op ENTER om te bevestigen. Het apparaat kan nu gebruikt worden als
keyboard (EDIT-LED UIT).
Wanneer de transponeerfunctie geactiveerd wordt blijven eventuele
octaafinstellingen behouden.

5.2.3 De MMC-functietoets

De toetsen E1 tot en met E8 zijn voorgeprogrammeerd voor het sturen van MIDI
Machine Control-opdrachten (MMC). U activeert deze door op de MMC-toets (3)
te drukken.
Druk op MMC om de MMC-functie te activeren. De LED van de toets brandt.
Af fabriek zijn de toetsen geprogrammeerd met de volgende MMC-functies:
E1 Loop: hiermee activeert u de herhaalfunctie van de
aangestuurde muzieksoftware.
E2 Locate: hiermee springt u naar het begin van het stuk.
E3 REW (Rewind): hiermee 'spoelt' u snel terug.
E4 FFW (Fast Forward): hiermee 'spoelt' u snel vooruit.
E5 Stop: Wanneer u nogmaals op Play/ (E7) drukt, wordt het stuk opnieuw
van voor af aan weergegeven.
E6 Pause: Wanneer u nogmaals op Play/ (E7) drukt, wordt het stuk vanaf de
huidige positie weergegeven.
E7 Play: hiermee start u de weergave.
E8 Punch In: hiermee schakelt u de opnamefunctie in.
Wanneer uw sequencer niet geschikt is voor het gebruik van MMC-opdrachten,
kunt u in de meeste gevallen ook de transportsectie aansturen met behulp van
notennummers of CC-opdrachten. Deze opdrachten kunt u zodanig toewijzen
aan de 8 toetsen E1 tot en met E8 dat ze preset-onafhankelijk steeds dezelfde
functie behouden. Ze blijven ook behouden nadat het apparaat uitgeschakeld
werd. Daardoor kunt u ze te allen tijde activeren met behulp van de MMC-toets.
Dat betekent dat de toetsen E1 tot en met E8 op twee manieren gebruikt kunnen
worden: voor een toewijzing binnen een preset en voor presetoverstijgende
functies als de MMC-toets geactiveerd is.
Het toewijzen van opdrachten aan de 8 toetsen wordt beschreven in par. 5.4.
U hoeft alleen maar voordat u de Edit-functie activeert de MMC-toets in te
drukken (LED AAN).

5.2.4 De panic-functie

De Panic-functie is bedoeld om hangende MIDI-programma's uit te schakelen.
Een MIDI-noot kan blijven hangen wanneer de verbinding tussen het zendende
en het ontvangende apparaat om de een of andere reden onderbroken wordt
en de noodzakelijke opdracht NOTE OFF de ontvanger niet bereikt. U herkent dit
doordat een toon blijft klinken en niet uitdempt.
Wanneer u in dat geval een Panic-opdracht uitvoert, verzendt u een ALL
NOTES OFF-, een ALL SOUND OFF en een SUSTAIN PEDAL OFF-opdracht naar
alle 16 kanalen. Daardoor verstommen alle aangesloten toongeneratoren
onmiddellijk. Daarna kunt u gewoon verder werken.
Druk de beide toetsen (7) (+/–) gelijktijdig in om een Panic-opdracht uit te
voeren. In het display wordt de melding 'Pnc' (PaNiC) weergegeven.

5.2.5 De mute-functie

Druk op MUTE (4) . De LED van de toets brandt.
Met de MUTE-functie onderdrukt u het verzenden van MIDI-opdrachten. Op die
manier kunt u de posities van bedienings elementen veranderen zonder dat
de huidige instellingen op het ontvangerapparaat wijzigen. Toch worden de
waarde veranderingen in het display weergegeven voorzover dat voor het
bediende bedieningselement geactiveerd is.
Druk nogmaals op MUTE. De LED van de toets dooft.
De MUTE-functie werkt niet op de toetsen E1 tot en met E8 en
het sustainpedaal.
5.3 Bedieningselementen toewijzen met
behulp van de learn-functie
De eenvoudigste manier om MIDI-functies aan individuele bedieningselementen
toe te wijzen, is de LEARN-functie. Daarbij gebeurt de toewijzing zo
te zeggen "van buitenaf". De MIDI-data die u bijvoorbeeld van een
MIDI-sequencer naar de U-CONTROL stuurt, worden aan een vooraf gekozen
bedieningselement toegewezen.
Met LEARN kunnen niet alleen CC-, NRPN- en noten commando's worden
ontvangen, maar alle soorten MIDI-data, incl. de korte SysEx-strings.
1. Houd EDIT/EXIT ingedrukt.
2. Raak nu het bedieningselement aan dat de MIDI-functie moet leren.
3. Laat EDIT/EXIT los.
4. Druk op LEARN. In het display wordt de melding 'Lrn' (LeaRN) weergegeven
en het apparaat wacht op een extern MIDI-bericht.
5. Stuur de MIDI-opdracht van het aan te sturen apparaat naar de UMA25S.

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave