14
U-CONTROL UMA25S Gebruiksaanwijzing
5.5.2 Control changes
Het controllerbericht bestaat uit het controllernummer en de bijbehorende
controllerwaarden. Met draairegelaar E11 kunt u het controllernummer instellen.
Bij Continuous-elementen kunt u het waardenbereik met de draairegelaars E12
(minimumwaarde) en E13 (maximumwaarde) begrenzen.
◊
Er bestaat ook een mogelijkheid om de regelweg om te keren,
door de minimale waarde 127 en de maximale waarde 0 toe te
wijzen (regelaaromkering). Een klassieke toepassing voor de
regelaaromkering is de trekstang besturing van virtuele of digitale
orgels/orgelexpanders. Wanneer op deze wijze controller 07 (Volume)
aan de faders toe, dan wordt bij het omhoog schuiven van de fader
het signaal zachter. Trekt men de fader weer omlaag, dan komt dat
overeen met het uitrekken van de trekstang en het volume neemt
weer toe.
Bij schakelelementen kunt u instellen dat bij het indrukken en loslaten een
verschillende waarde verzonden wordt (instelbaar met de draairegelaars E12
en E13). Deze functie is handig wanneer u vaste parameterinstellingen wilt
verzenden. Met draairegelaar E14 stelt u het schakelgedrag in en met E15
(wanneer u de Increment-funtie heeft geselecteerd) de stapgrootte.
CC-berichten triggeren met behulp van
keyboard-toetsen:
Wanneer alle schakelelementen al in gebruik zijn en u nog een toets nodig heeft
voor CC-opdrachten, kunt u daarvoor afzonderlijke keyboardtoetsen gebruiken.
Meer informatie hierover vindt u in paragraaf 5.5.9.
◊
In tabel A.2 in de bijlage vindt u een overzicht van de
draairegelaarbezettingen in de Edit-functie.
Voorbeeld voor het toewijzen van controllers
(CC, NRPN, GS/XG):
U wilt met draairegelaar E9 de resonantiefrequentie van een virtueel
analoge synthesizer in real-time regelen. Ga in dat geval als volgt
te werk:
1. Houd EDIT/EXIT ingedrukt en draai aan draairegelaar E9. Laat EDIT/
EXIT los zodra in het display de melding E09 wordt weergegeven.
2. Selecteer met draairegelaar E9 de gewenste MIDI-opdrachtsoort
(CC, NRPN, GS/XG).
3. Selecteer met draairegelaar E10 het MIDI-kanaal waarop uw
instrument luistert.
4. Selecteer met draairegelaar E11 het controller-nummer (bij GS/XG
de controllernaam). Wanneer de MIDI-implementatie van uw
instrument de standaard toewijzing volgt moet dit nummer 74 zijn.
5. Draai draairegelaar E12 volledig naar links en E13 volledig naar
rechts om het regelgebied van 0 tot 127 helemaal te benutten.
6. Als u het programmanummer in het display wilt weergeven,
selecteert u met behulp van draai regelaar E16 de optie 'on'.
7. Druk op ENTER om te bevestigen.
Resultaat: door draairegelaar E9 te draaien verandert u in real-time de
resonantiefrequentie op het instrument.
5.5.3 NRPN
Naast de CC-opdrachten kunt u ook andere controllers gebruiken zonder
genormeerde toewijzing en per apparaat anders aangestuurd kunnen worden.
Deze controllers worden NRPN's (Non Registered Parameter Number) genoemd.
Een NRPN is noodzakelijk wanneer voor een gewenste functie geen van de
gestandaardiseerde 127 controllernummers beschikbaar is.
Met draairegelaar E11 kunt u het parameternummer instellen (zie paragraaf
7.3 in de bijlage). Net als bij CC-opdrachten kunt u het waardenbereik met de
draairegelaars E12 (minimumwaarde) en E13 (maximumwaarde) begrenzen.
(zie paragraaf 5.5.4).
◊
In tabel A.3 in de bijlage vindt u een overzicht van de
draairegelaarbezettingen in de Edit-functie.
5.5.4 Notenberichten
Noten op het keyboard (keyboard) spelen:
Notenopdrachten horen voor de toetsenvirtuoos tot de essentiële MIDI-
berichten. Alleen door ze te spelen kunnen klanken van externe geluidsbronnen
of virtuele instrumenten met behulp van de UMA25S geproduceerd worden.
Het waardenbereik voor Note-berichten omvat 128 notennummers (0 - 127).
Hoewel de UMA25S slechts 25 keyboardtoetsen heeft, kunt u met behulp van de
octaaffunctie het complete keyboardbereik spelen. De Velocity komt overeen met
de aanslagkracht en dus ook met het geluidsvolume van het aanslaggevoelige
keyboard. Hoewel het Note Off-bericht voor keyboardspelers tegenwoordig niet
meer zo gebruikelijk is, kunt u deze toestand wel met de U-CONTROL verzenden.
◊
Om het keyboard te bespelen hoeft u geen toewijzingen uit te voeren
in de Edit-functie. Toch is het mogelijk om notenopdrachten via de
toetsen (schakelelementen) te verzenden en de toon hoogtes van de
toetsen zelf te bepalen.
Notenopdrachten met behulp van de toetsen
(schakel-elementen) triggeren:
Daarnaast kunt u via de toetsen van de UMA25S of een op de UMA25S
aangesloten voetschakelaar notenopdrachten verzenden om bijvoorbeeld
drumloops of afzonderlijke klanken uit een sampler te triggeren. Bij veel
effectapparaten met behulp van notenopdrachten delay-tijden of songtempi
ritmisch ingevoerd worden. Omdat de toetsen niet aanslaggevoelig zijn,
wordt de Velocity hier met een vaste waarde verzonden, die u met draairegelaar
E12 kunt instellen.
Het notennummer voert u in met behulp van draairegelaar E11. De noot C3
komt daarbij overeen met nootnummer 60 (zie ook tabel 7.2). Met draairegelaar
E12 stelt u de Velocity in. Met draairegelaar E14 stelt u het schakelgedrag
in (Toggle On/Off). Door draairegelaar E15 te draaien kunt u de instellingen
resetten en terugkeren naar de normale keyboardbezetting (Reset-functie;
displaymelding 'reS').
◊
Het is niet mogelijk om aan de draairegelaars (Continuous-elementen)
notenopdrachten toe te wijzen.
Notenopdrachten vrij toewijzen aan keyboardtoetsen:
Met deze functie kunt u zelf de toonhoogte van de afzonderlijke keyboardtoetsen
instellen. Meer informatie hierover vindt u in par. 5.5.9.
◊
In tabel A.4 in de bijlage vindt u een overzicht van de
draairegelaarbezettingen in de Edit-functie.