Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Stuuropdrachten Toewijzen In De Edit-Functie - Behringer U-CONTROL UMA25S Gebruiksaanwijzing

Inhoudsopgave

Advertenties

12
U-CONTROL UMA25S Gebruiksaanwijzing
6. Wanneer de ontvangen MIDI-gegevens bruikbaar zijn, wordt in het display
de melding 'Gd!' (GooD) weergegeven. Wanneer de ontvangen gegevens niet
bruikbaar zijn, wordt in het display de melding 'Err' (Error) weergegeven).
7a. Druk op ENTER om te bevestigen.
of:
7b. Druk op EDIT/EXIT om de veranderingen niet door te voeren.
Het apparaat kan nu gebruikt worden als keyboard (EDIT-LED uit).
Alle hier verrichte instellingen worden in eerste instantie slechts
tijdelijk opgeslagen! Moeten zij vast worden opgeslagen, dan moet u
ze in een preset opslaan (hoofdstuk 5.1.2).
Voorbeeld voor de Learn-functie:
U wilt het volume van een virtueel instrument bedienen met
schuifregelaar E19. Ga in dat geval als volgt te werk:
1. Houd EDIT/EXIT ingedrukt.
2. Beweeg schuifregelaar E19.
3. Laat EDIT/EXIT los.
4. Druk op LEARN.
5. Beweeg nu de volumeregeling van uw instrument-software in de
computer met de muis.
6. Druk vervolgens op ENTER wanneer in het display de melding 'Gd!'
wordt weergegeven.
7. Sla daarna de preset op om de instellingen op te slaan.
5.4 Stuuropdrachten toewijzen in de
edit-functie
Wanneer u af wilt wijken van de presets, is het mogelijk om zelf instellingen
aan toetsen toe te wijzen. U moet dan zelf op de UMA25S instellen met welk
bedieningselement u een bepaald MIDI-bericht wilt genereren.
Op het aangestuurde apparaat moet u instellen op welke manier de betreffende
controller geïnterpreteerd moet worden. Meer informatie hierover vindt u in de
bedieningshandleidingen van de ontvangende apparaten.

Stuuropdrachten toewijzen in de Edit-functie:

1. Houd EDIT/EXIT ingedrukt. Hiermee activeert u de Edit-functie. In het display
wordt dan de melding 'Edt' (EDiT) weergegeven.
2. Raak nu het bedieningselement aan dat u wilt bewerken. Dit wordt in het
display weergegeven (bijvoorbeeld 'E10').
3. Laat EDIT/EXIT los. De LED bij de EDIT-toets brandt.
4. Stel met behulp van de draairegelaars E9 tot en met E16 de toewijzing van
de MIDI-opdrachten voor het geselecteerde bedieningselement in. In de
tabellen in paragraaf 5.5 en de bijbehorende verklarende tekst vindt u welke
MIDI-opdrachten mogelijk zijn.
Wanneer u de huidige instelling van een parameters wilt controleren,
drukt u op de toets (E1 tot en met E8) onder de draairegelaar waarvan u
de functie wilt controleren. Zodra u de toets indrukt wordt de instelling
kort in het display weergegeven. U kunt hiervoor ook de Show Element-
functie (par. 5.6.1) gebruiken.
5a. Druk op ENTER om te bevestigen. De EDIT-LED dooft.
of:
5b. Druk op EDIT/EXIT om de veranderingen niet door te voeren en de Edit-
functie af te sluiten. De EDIT-LED dooft.
Alle hier verrichte instellingen worden in eerste instantie slechts
tijdelijk opgeslagen! Moeten zij vast worden opgeslagen, dan moet u
ze in een preset opslaan (hoofdstuk 5.1.2).
In paragraaf 5.5 vindt u een gedetailleerde beschrijving van de verschillende
MIDI-functies.
Toelichting bij stap 4:
Alle instellingen in de EDIT-functie maakt u door de draairegelaars E9
tot en met E16 te draaien. De instelbare opties zijn afhankelijk van het
betreffende gegevenstype.
E9
E10
E11
MIDI
MIDI
Parameter Value 1 Value 2
Data Type
Send Channel
Tab. 5.1: Algemene bezetting van de draairegelaars in de Edit-functie
MIDI gegevenstype:
Met draairegelaar E9 selecteert u het soort opdracht dat u aan een
bedieningselement wilt toewijzen. Een beschrijving van de soorten MIDI-
opdrachten vindt u in paragraaf 5.5.
MIDI Send Channel:
Met draairegelaar E10 selecteert u het MIDI-kanaal dat gebruikt moet worden
om de opdracht te verzenden. Wanneer u kanaal 0 selecteert wordt de opdracht
via het GLOBAL SEND CHANNEL verzonden (zie paragraaf 5.7).
Parameter, Value 1, Value 2:
Met draairegelaars E11 tot en met E13 kunt u de parameters en de
bijbehorende waarden van het geselecteerde MIDI-type instellen. Deze zijn per
MIDI-bericht verschillend (zie paragraaf 5.5).
Controller Mode:
Met draairegelaar E14 kunt u het schakelgedrag van het geselecteerde
bedieningselement instellen. Deze optie is alleen beschikbaar bij
schakelelementen (toetsen).
Bij bedieningstoetsen kunnen de functies 'Toggle On', 'Toggle Off' en
'Increment' ingesteld worden. Toggle On komt overeen met een schakelfunctie
(zoals bijvoorbeeld een lichtschakelaar). Wanneer de schakelaar voor de eerste
keer ingedrukt wordt, wordt de met behulp van draairegelaar E12 (Value 1)
ingestelde 'On'-waarde verzonden. Wanneer u de toets nogmaals indrukt,
wordt de 'OFF'-waarde die met behulp van de draairegelaar E13 (Value 2)
ingesteld kan worden, verzonden. Deze instelling is ideaal om drumloops
uit een sampler te triggeren (eenmaal indrukken = starten, tweede keer
indrukken = stoppen).
Toggle Off komt overeen met een toetsfunctie, vergelijkbaar met de schakelaar
van een elektrische deuropener. Wanneer u de toets indrukt wordt de 'ON'-
waarde (Value 1) verzonden. Wanneer u de toets loslaat wordt de 'OFF'-waarde
(Value 2) verzonden. Dit type kunt u gebruiken wanneer u korte geluidseffecten
of samples wilt triggeren (vergelijkbaar met het bespelen van een keyboard).
De optie Increment is alleen beschikbaar voor de opdrachten Program Change,
CC, NRPN en After Touch. Met deze functie kunt u de waarde van de controller
telkens wanneer u de toets indrukt stap voor stap verhogen. De stapgrootte stelt
u in met draairegelaar E15.
E12
E13
E14
E15
Controller
Controller
Mode
Option
E16
Display
Value

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave