Bedrijf zonder warmtepomp (standalone-bedrijf)
Voor het reinigen van de filter hoeft de installatie niet te worden afgetapt.
Filter en afsluiter zijn geïntegreerd.
Reiniging van de filter
▶ Sluit het ventiel (1).
▶ Schroef de dop (met de hand) af (2).
▶ Neem de filter eruit en reinig hem onder stromend water of met pers-
lucht.
▶ Monteer de filter terug. Zorg er voor een juiste montage voor, dat de
geleidingen in de uitsparingen op het ventiel passen.
1
1.
2.
3
Afb. 18 Reiniging van de filter
▶ Schroef de dop er weer op (handvast aantrekken).
▶ Ventiel openen (4).
Controleer de magnetietindicator
Na de installatie en opstart moet de magnetietindicator regelmatig ge-
controleerd worden. Wanneer veel magnetische vervuiling wordt afgezet
op de magnetische staaf in de deeltjesfilter en deze vervuiling regelmatig
een alarm veroorzaakt door de slechte doorstroming (bijvoorbeeld lage
of slechte doorstroming, of WP-alarm), moet een magnetietfilter (zie lijst
met toebehoren) worden geïnstalleerd om regelmatig aftappen van dit
onderdeel te voorkomen. Een filter verlengt tevens de levensduur van
componenten in de warmtepomp en de overige onderdelen van het ver-
warmingssysteem.
8.2
Vervangen componenten
Wanneer componenten moeten worden vervangen, waarvoor de binnen-
eenheid moet worden afgetapt en weer worden gevuld, de volgende
stappen uitvoeren:
1. Schakel de warmtepomp en binneneenheid spanningsloos.
2. Waarborg, dat het automatische ontluchtingsventiel VL1 open is.
3. Ventielen naar cv-installatie sluiten; deeltjesfilters SC1 en VC3.
4. Een slang aan de aftapkraan VA0 aansluiten, het andere eind in een
afvoer leiden. Ventiel openen.
5. Wacht, tot er geen water meer de afvoer instroomt.
6. Componenten vervangen.
7. Vulkraan VW2 openen en water in de naar de warmtepomp leidende
buis laten stromen.
8. De vulprocedure net zo lang voortzetten tot uit de afvoer alleen water
naar buiten komt en geen luchtbellen meer bevat.
20
9. Sluit de aftapkraan VA0 en vul de installatie tot op de manometer
GC1 2 bar wordt weergegeven.
10.Vulventiel VW2 sluiten.
11.Voedingsspanning van warmtepomp en binneneenheid aansluiten.
12.Zorg ervoor, dat de pomp PC1 loopt.
13.Contact PC0 PWM van de pomp PC0 aftrekken, zodat deze met het
maximale toerental draait.
14.Activeer op de bedieningseenheid alleen de bijverwarming.
15.De druk moet 10 minuten lang gelijk blijven. Deactiveer pas dan op
de bedieningseenheid alleen de bijverwarming.
16.Contact PC0 PWM op de pomp aansluiten.
17.Deeltjesfilter SC1 reinigen.
18.Open de ventielen VC3 en SC1 van de cv-installatie.
19.Controleer de druk op manometer GC1, bij een druk van minder dan
2
2 bar via de vulklep VW2 bijvullen.
9
De binneneenheid kan zonder aangesloten warmtepomp in bedrijf wor-
den genomen, bijvoorbeeld wanneer de warmtepomp pas later wordt
gemonteerd. Dit wordt standalone-bedrijf genoemd.
In standalone-bedrijf gebruikt de binneneenheid uitsluitend de geïnte-
4
greerde bijverwarming voor het verwarmen en voor de warmwaterberei-
ding.
2.
Als de binneneenheid en de cv-installatie voor het aansluiten van de
warmtepomp gevuld zijn, de in- en uitgang van de warmtegeleider naar
of van de warmtepomp met elkaar verbinden om de circulatie te garan-
deren.
1.
▶ Alle eventueel aanwezige afsluiters in het warmtegeleidende circuit
6 720 805 915-01.1I
openen.
Bij inbedrijfname in standalone-bedrijf:
▶ In het servicemenu Warmtepomp de optie Bedrijf zonder warmte-
pomp instellen ( handleiding van de bedieningseenheid).
10
10.1
Voor toebehoren, dat op de EMS-BUS-BUS wordt aangesloten, geldt het
volgende (zie ook installatiehandleiding van het betreffende toebeho-
ren):
▶ Wanneer meerdere BUS-eenheden zijn geïnstalleerd, moeten deze
onderling een minimale afstand van 100 mm hebben.
▶ Wanneer meerdere BUS-eenheden zijn geïnstalleerd, moeten ze in
serie of stervormig worden aangesloten.
▶ Gebruik kabels met een minimale doorsnede van 0,5 mm
▶ Gebruik bij externe inductieve invloeden (bijvoorbeeld van FV-instal-
laties) afgeschermde kabels. Aard daarbij de afscherming aan
slechts één zijde aan de behuizing.
▶ Sluit de kabel op de installatiemodule op klem EMS-BUS aan.
Voer de aansluiting conform afb. 19 op dezelfde klem parallel uit wan-
neer op de EMS-aansluitklem al een bestanddeel is aangesloten.
Bedrijf zonder warmtepomp (standalone-be-
drijf)
Installatie van het toebehoren
EMS-BUS voor toebehoren
Compress 6000 AW AWM|AWMS – 6721817589 (2022/01)
2
.