2.6 Aarding van de flens
De busflens wordt geleverd met twee M12 schroefgaten.
Na het aanhalen van de bouten waarmee de bus vastzit
op de transformatortank moet de flens worden geaard.
Hierdoor wordt elektrische ontlading tussen busflens en
transformatortank onder normale omstandigheden voorkomen.
Optie 1
Plaats een grondig gesmeerde (Mobilgrease 28 aanbevolen)
stelschroef M12 met punt (bij voorkeur roestvrij staal A4-80)
in een van de schroefgaten. Haal de schroef door de lak op
de transformatortank tot op het onderliggende metaal aan
tot 40 Nm. Dit zorgt voor een elektrische verbinding tussen
de bus en de transformatortank waardoor beide dezelfde
spanning houden.
Optie 2
Breng een soepele kabel aan tussen de M12 aardingsopening
in de busflens en een overeenkomstig aansluitpunt in de
transformator. Smeer de schroef (Mobilgrease 28 aanbevolen)
en haal de M12 in de bus aan tot 40 Nm. Sluit het andere
uiteinde van de kabel aan op de transformator.
2.7 Wachttijd voor onder spanning zetten
Om flashovers of gedeeltelijke ontlading als gevolg
van luchtbellen op het oppervlak van de bus te
voorkomen, is een bepaalde wachttijd voor het onder
spanning zetten vereist. Selecteer een geschikte
procedure hieronder.
Vacuümgevulde transformator
Voor wat betreft de bus geen wachttijd nodig
Ontgaste oliegevulde transformator
Gebruik tijdens de montage een schoon en droog penseel om
luchtbellen op het oppervlak weg te halen. Wacht 6 uur voor
het onder spanning zetten.
Gasverzadigde oliegevulde transformator
Gebruik tijdens de montage een schoon en droog penseel om
luchtbellen op het oppervlak weg te halen. Wacht 24 uur voor
het onder spanning zetten.
Ontgaste oliegevulde transformator met laag oliepeil
Wacht na bijvullen van olie 24 uur voor het onder spanning zetten.
Met uitzondering van een vacuümgevulde transformator geldt
voor alle opties dat de olie ten minste tot de flenshoogte
in de middelste buis moet kunnen binnendringen door het
afdichtsysteem van de buitenste contactklem los te halen
en lucht op deze manier te laten ontsnappen.
12 Installatie- en onderhoudshandleiding GSA-OO | 2750 515-138 nl, Rev. 5
2.8 Aanbevolen tests voor onder spanning zetten
De volgende tests kunnen worden uitgevoerd om de isolatie,
de afdichting en het stroompad van de bus te controleren.
Voer de tests uit na het monteren, maar voordat de buitenste
contactklem van de bus wordt aangesloten op de rest van de
stroomkring van de schakelinstallatie.
1. Dichtheidstest tussen transformator en busflens.
2. Dichtheidstest van buitenste contactklem.
3. Meting van capaciteit en tan.δ.
4. Controle van doorstroomweerstand.
2.8.1 Dichtheidstest tussen transformator en busflens
Omdat er meerdere verschillende methoden mogelijk zijn,
verwijzen wij hier naar de aanwijzingen van het bedrijf
dat verantwoordelijk is voor de opstelling in het veld. Om
een eenvoudig voorbeeld te geven: de dichtheid van de
afdichting tussen de transformator en de busflens kan, als de
transformator oliegevuld is, worden gecontroleerd met kalk of
- wellicht eenvoudiger - met stroken papier.
2.8.2 Dichtheidstest van buitenste contactklem
Het wordt aanbevolen na montage een dichtheidstest uit te
voeren, bij voorkeur zowel met vacuüm als met over-druk.
Omdat er meerdere verschillende methoden mogelijk zijn,
verwijzen wij hier naar de aanwijzingen van het bedrijf dat
verantwoordelijk is voor de opstelling in het veld.
Eén mogelijkheid is de methode van het indicatorgas:
1. Voer een indicatorgas in de middenbuis in voorafgaand
aan montage van de buitenste contactklem. Het oliepeil
in de transformator moet boven de onderkant van de bus
blijven, maar onder de busflens.
2. Voer de druk in de middenbuis op door het oliepeil zo veel
mogelijk op te schroeven.
3. Spoor met een gasdetector (sniffer) lekkages in de
pakking op.