Inhoudsopgave
Advertenties
8.2 Gebruik van blazen bij lage temperaturen
In een voorgaand hoofdstuk staat dat de temperatuur waarbij blazen geplaatst kunnen worden
tussen 5°C en 65°C moet zijn.
Mocht hiervan afgeweken worden, door blazen te plaatsen bij lagere temperaturen, dan is
onze ervaring dat dit ook resulteert in meer storingen.
De blaas bestaat uit natuurrubber en kunststoffen. De eigenschappen van beide materialen
veranderen aanzienlijk bij temperaturen onder de 5°C. De blaas verliest zijn elasticiteit en
soepelheid.
Hierdoor is het inbrengen en het trekken van de blaas in het blazenzetapparaat en uit de
leiding moeilijker.
Bij noodzakelijke werkzaamheden bij bijvoorbeeld een calamiteit onder de 5°C, geven wij u de
volgende adviezen, om de verwachte belemmeringen tegen te gaan:
-
De blaas voor het gebruik verwarmen. Dit kan gedaan worden door de blazen in een
verwarmde cabine of voertuig te leggen, of eventueel de blaas met de hand te kneden.
Zowel de lans als de zakpijp van het blazenzetapparaat intensief inspuiten met
-
siliconenspray.
Het goed voorbuigen van de blaas op telescoop (licht!) en uitvoerig op de vulslang
-
moet nauwgezet gebeuren.
Vacuüm trekken van de blaas bij het plaatsen en trekken van de blaas.
-
-
Mocht bij het opheffen van de afsluiting blijken dat de blaas niet te trekken is dan kan
het helpen om de blaas enige tijd drukloos in de leiding te laten zitten. Hierdoor kan de
gasstroom in de leiding de blaas iets opwarmen.
Het gas in de leiding heeft altijd een plustemperatuur en kan zo de blaas iets
opwarmen. Hiertoe moeten alle blazen drukloos gemaakt worden om een gasstroom
mogelijk te maken.
In het algemeen dienen alle (arbeids)voorschriften, in het bijzonder de voorschriften bij
ongunstige omstandigheden, in acht genomen te worden. Het gebruik bij lage temperaturen
blijft altijd moeilijk.
Handleiding BZA-4-G1-NL 20201013
P a g i n a
| 32
Advertenties
Inhoudsopgave
