Eenvoudige problemen verhel...
Symptoom
Motor loopt niet
9
9
Motor draait in verkeerde
richting
De motor bereikt de
maximale snelheid niet
Motorsnelheid instabiel
Motor draait ongelijkmatig
Motor remt niet
70
®
VLT
HVAC Drive Bedieningshandleiding
Mogelijke oorzaak
Serviceschakelaar open of
ontbrekende motoraansluiting
Geen netvoeding met 24 V DC-
optiekaart
Stop via LCP
Ontbrekend startsignaal (stand-by) Controleer of 5-10 Klem 18 digitale
Motorvrijloopsignaal actief (motor
loopt vrij)
Verkeerde bron voor referentie-
signaal
Draaibegrenzing motor
Omkeersignaal actief
Aansluiting motorfase verkeerd
Frequentielimieten verkeerd
ingesteld
Referentiesignaal niet correct
geschaald
Parameterinstellingen mogelijk
verkeerd
Mogelijke overmagnetisering
Remparameters mogelijk verkeerd
ingesteld. Uitlooptijden mogelijk
te kort.
®
MG.11.AE.18 – VLT
is een gedeponeerd handelsmerk van Danfoss
Test
Controleer of de motor is
aangesloten en de aansluiting niet
wordt onderbroken (door een
werkschakelaar of andere
voorziening).
Wanneer het display werkt maar
geen gegevens toont, moet u
controleren of de netvoeding naar
de frequentieomvormer is
ingeschakeld.
Controleer of [Off] werd ingedrukt.
ingang correct is ingesteld op Start
(standaardinstelling).
Controleer of par. 5-12 Klem 27
digitale ingang correct is ingesteld
op Vrijloop geïnv. (standaardin-
stelling).
Controleer het referentiesignaal:
Lokale, externe of busreferentie?
Digitale referentie actief? Klemaan-
sluiting correct? Schaling van
klemmen correct? Referentiesignaal
beschikbaar?
Controleer of 4-10 Draairichting
motor correct is ingesteld.
Controleer of er een omkeer-
commando voor de klem is
geprogrammeerd via 5-1* Dig.
ingangen.
Controleer de uitgangslimieten in
4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM],
4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz] en
4-19 Max. uitgangsfreq.
Controleer de schaling van het
referentiesignaal in 6-* Analoog In/
Uit en 3-1* Referenties.
Controleer de instellingen van alle
motorparameters, inclusief alle
motorcompensatie-instellingen. Bij
een regeling met terugkoppeling:
controleer de PID-instellingen.
Controleer de motorinstellingen in
alle motorparameters.
Controleer de remparameters.
Controleer de uitlooptijdinstel-
lingen.
Oplossing
Sluit de motor aan en controleer
de werkschakelaar.
Schakel de spanning naar de
eenheid in om deze te activeren.
Druk op [Auto on] of [Hand on]
(afhankelijk van de
bedieningsmodus) om de motor te
activeren.
Geef een geldig startsignaal om de
motor te starten.
Pas 24 V toe op klem 27 of stel de
klem in voor Niet in bedrijf.
Programmeer de juiste instellingen.
Controleer 3-13 Referentieplaats.
Programmeer de digitale referentie
in 3-1* Referenties. Controleer op
een juiste bedrading. Controleer de
schaling van de klemmen.
Controleer het referentiesignaal.
Programmeer de juiste instellingen.
Schakel het omkeersignaal uit.
Zie 3.5.1 Draairichting van de motor
controleren in deze handleiding.
Programmeer de juiste limieten.
Programmeer de juiste instellingen.
Controleer de instellingen in 1-6*
Anal. I/O-modus. Bij een regeling
met terugkoppeling: controleer de
instellingen in 20-0* Terugkop-
peling.
Controleer de motorinstellingen in
1-2* Motordata, 1-3* Geav.
Motordata en 1-5* Bel. onafh. inst.
Controleer 2-0* DC-rem en 3-0* Ref.
begr.