7.6 Pompcapaciteit
Relatie tussen pompinstelling en pompcapaciteit.
Afbeelding
23
laat door middel van curven de relatie zien tussen
pompinstelling en pompcapaciteit. Zie ook paragraaf
10.
Capaciteitscurven.
H
Afb. 23 Pompinstelling in relatie tot pompcapaciteit
Instelling
Pompcurve
Laagste proportionele
PP1
drukcurve
Tussenliggende propor-
PP2
tionele drukcurve
Hoogste proportionele
PP3
drukcurve
Laagste constante
CP1
drukcurve
Tussenliggende con-
CP2
stante drukcurve
Hoogste constante
CP3
drukcurve
III
Toerental III
II
Toerental II
I
Toerental I
I
Functie
Het werkpunt van de pomp zal naar boven of beneden verschuiven op de laagste proportionele
drukcurve naar gelang de warmtevraag. Zie afb. 23.
De opvoerhoogte daalt bij een dalende warmtevraag en stijgt bij een stijgende warmtevraag.
Het werkpunt van de pomp zal naar boven of beneden verschuiven op de tussenliggende propor-
tionele drukcurve naar gelang de warmtevraag. Zie afb. 23.
De opvoerhoogte daalt bij een dalende warmtevraag en stijgt bij een stijgende warmtevraag.
Het werkpunt van de pomp zal naar boven of beneden verschuiven op de hoogste proportionele
drukcurve naar gelang de warmtevraag. Zie afb. 23.
De opvoerhoogte daalt bij een dalende warmtevraag en stijgt bij een stijgende warmtevraag.
Het werkpunt van de pomp zal naar buiten of binnen verschuiven op de laagste constante druk-
curve naar gelang de warmtevraag in het systeem. Zie afb. 23.
De opvoerhoogte wordt constant gehouden, onafhankelijk van de warmtevraag.
Het werkpunt van de pomp zal naar buiten of binnen verschuiven op de tussenliggende constante
drukcurve naar gelang de warmtevraag in het systeem. Zie afb. 23.
De opvoerhoogte wordt constant gehouden, onafhankelijk van de warmtevraag.
Het werkpunt van de pomp zal naar buiten of binnen verschuiven op de hoogste constante druk-
curve naar gelang de warmtevraag in het systeem. Zie afb. 23.
De opvoerhoogte wordt constant gehouden, onafhankelijk van de warmtevraag.
De pomp werkt met bedrijf op basis van constante curve, wat betekent dat deze werkt met een
constant toerental.
Bij toerental III is de pomp ingesteld om onder alle omstandigheden op de maximale curve te wer-
ken. Zie afb. 23.
U kunt de pomp snel ontluchten door deze korte tijd op toerental III in te stellen. Zie paragraaf
5.3 De pomp
ontluchten.
De pomp werkt met bedrijf op basis van constante curve, wat betekent dat deze werkt met een
constant toerental.
Bij toerental II is de pomp ingesteld om onder alle omstandigheden op de tussenliggende curve te
werken. Zie afb. 23.
De pomp werkt met bedrijf op basis van constante curve, wat betekent dat deze werkt met een
constant toerental.
Bij toerental I is de pomp ingesteld om onder alle omstandigheden op de minimale curve te wer-
ken. Zie afb. 23.
PP3
CP3
PP2
CP2
PP1
CP1
III
II
Q
13