5.5
Helpfunctie
Voor elke schakelaarstand resp. basisfunctie kunt u, nadat u ze met
de functiedraaiknop gekozen heeft, de volgende informatie in beeld
brengen:
• aansluitschema
• meetbereik
• nominaal bereik en meetonnauwkeurigheid
• nominale waarde
Om de helpfunctie op te roepen, drukt u op de knop HELP.
Als er meerdere helppagina's voor elke meetfunctie zijn, moet
u de knop HELP herhaald indrukken.
Om de helpfunctie te verlaten, drukt u op de knop ESC.
5.6
Parameters of grenswaarden instellen in het voorbeeld van de RCD-meting
4
1 Roep het submenu voor het instellen van gewenste parame-
ters op.
2 Kies de parameters met de cursorknoppen of.
3 Ga met de cursorknop naar het instelmenu van de gekozen
parameter.
4 Kies met de cursorknoppen ofde instelwaarde.
5 Bevestig de instelwaarde met . Deze waarde wordt in het
instelmenu overgenomen.
6 Pas met
neemt u de instelwaarde permanent over voor de
bijbehorende meting en springt u terug naar het hoofdmenu.
In plaats van met
keert u met ESC terug naar het hoofd-
menu, zonder de nieuwe gekozen waarde over te nemen.
GMC-I Messtechnik GmbH
1
3
2
4
4
5
5
2
2
3
6
Parametervergrendeling
Afzonderlijke gekozen parameters worden vóór overname in het
meetvenster op plausibiliteit gecontroleerd.
Als de door u gekozen parameter in niet zinvol
is in combinatie met andere, reeds ingestelde
parameters, dan wordt deze niet overgenomen
en verschijnt er een foutvenster. De eerder inge-
stelde parameter blijft bewaard.
Oplossing: kies een andere parameter.
11