13.3.4
Elektrische aansluiting
13.3.4.1 Bewaking klemmen-/motorruimte
en afdichtingsruimte
13.3.4.2 Bewaking motorwikkeling
Inbouw- en bedieningsvoorschriften Wilo Motor FKT 50.1, 57, 63.1, 63.2 + EMU FA
Bijlage
GEVAAR
Levensgevaar door elektrische stroom!
Het niet juist handelen bij werkzaamheden aan elektrische installaties kan overlijden
door een elektrische schok tot gevolg hebben! Werkzaamheden aan elektrische in-
stallaties moeten conform lokale voorschriften en door een elektromonteur worden
uitgevoerd.
ƒ
Voer de elektrische aansluiting van de pomp altijd buiten de explosieve zone uit. In-
dien de aansluiting binnen de explosieve zone moet plaatsvinden, dient de aanslui-
ting in een voor explosie goedgekeurd huis (ontstekingsveiligheidstype conform
DIN EN 60079-0) te worden uitgevoerd! Bij niet-naleving bestaat er risico op dode-
lijk letsel door explosie! Laat de aansluiting altijd door een elektromonteur uitvoeren.
ƒ
Alle bewakingsinrichtingen buiten de "vonkoverslagbestendige zones" moeten wor-
den aangesloten via een intrinsiek veilige stroomkring (bijv. Ex-i relais XR-4...).
ƒ
De spanningstolerantie mag maximaal ±5 % bedragen.
Overzicht over de keuze aan bewakingsapparatuur:
Interne bewakingsinrichtingen
Klemmen-/motorruimte
Motorwikkeling
Motorlager
Afdichtingsruimte
Lekkagekamer
Trillingsensor
Externe bewakingsinrichtingen
Afdichtingsruimte
Legenda: − = niet aanwezig/mogelijk, o = optioneel, • = seriematig
Alle aanwezige bewakingsapparaten moeten altijd worden aangesloten!
De aansluiting wordt uitgevoerd zoals in hoofdstuk 'Elektrische aansluiting' is beschre-
ven.
GEVAAR
Explosiegevaar door oververhitting van de motor!
Als de temperatuurbegrenzing verkeerd wordt aangesloten, bestaat explosiegevaar
vanwege oververhitting van de motor! Sluit de temperatuurbegrenzer altijd met een
handmatige herinschakelingsblokkering aan. Dit betekent dat de 'ontgrendelings-
knop' met de hand moet worden ingedrukt!
De motor is uitgerust met een temperatuurbegrenzing (1‑circuit-temperatuurbewa-
king). Optioneel kan de motor met een temperatuurregelaar en -begrenzing (2‑circuit-
temperatuurbewaking) uitgerust zijn.
Afhankelijk van de uitvoering van de thermische motorbewaking moet het bereiken van
de drempelwaarde tot de volgende activeringstoestand leiden:
ƒ
Temperatuurbegrenzing (1 temperatuurcircuit):
Bij het bereiken van de drempelwaarde moet een uitschakeling met herinschake-
lingsblokkering plaatsvinden!
ƒ
Temperatuurregeling en -begrenzing (2 temperatuurcircuits):
Bij het bereiken van de drempelwaarde voor de lage temperatuur kan een uitschake-
ling met automatische herinschakeling plaatsvinden. Bij het bereiken van de drem-
pelwaarde voor de hoge temperatuur moet een uitschakeling met herinschake-
lingsblokkering plaatsvinden!
FKT 50.1
FKT 57
FKT 63.1
•
•
•
•
•
•
o
o
o
−
−
−
•
•
•
o
o
o
−
−
−
nl
FKT 63.2
•
•
o
•
•
o
o
53