6.5.5
Instelling van de motorbeveiliging
6.5.5.1
Directe inschakeling
6.5.5.2
Sterdriehoekstart
6.5.5.3
Soft starter
6.5.6
Bedrijf met frequentie-omvormer
7
Inbedrijfname
7.1
Personeelskwalificatie
7.2
Plichten van de gebruiker
7.3
Controle van de draairichting (al-
leen bij draaistroommotoren)
Inbouw- en bedieningsvoorschriften Wilo Motor FKT 50.1, 57, 63.1, 63.2 + EMU FA
Inbedrijfname
De motorbeveiliging moet afhankelijk van het geselecteerde inschakeltype worden in-
gesteld.
Stel de motorbeveiligingsschakelaar bij bedrijf in volledige belasting in op de nominale
stroom (zie typeplaatje). Bij deellastbedrijf wordt aanbevolen om de motorbeveiligings-
schakelaar 5 % boven de gemeten stroom in het bedrijfspunt in te stellen.
De instelling van de motorbeveiliging is afhankelijk van de installatie:
ƒ
Motorbeveiliging geïnstalleerd in de leiding van de motor: Stel de motorbeveiliging
in op 0,58 x ontwerpstroom.
ƒ
Motorbeveiliging in de netvoedingsleiding geïnstalleerd: De motorbeveiliging instel-
len op de ontwerpstroom.
De starttijd in de sterschakeling mag max. 3 s bedragen.
Stel de motorbeveiligingsschakelaar bij bedrijf in volledige belasting in op de nominale
stroom (zie typeplaatje). Bij deellastbedrijf wordt aanbevolen om de motorbeveiligings-
schakelaar 5 % boven de gemeten stroom in het bedrijfspunt in te stellen. Daarnaast
moet op de volgende punten worden gelet:
ƒ
De opgenomen stroom moet altijd lager zijn dan de nominale stroom.
ƒ
Het starten en stoppen moet binnen 30 s zijn voltooid.
ƒ
Om vermogensverlies te voorkomen, moet de elektronische starter (soft starter) na
het bereiken van de normale bedrijfstoestand worden overbrugd.
Bedrijf met frequentie-omvormer is toegestaan. Raadpleeg voor de desbetreffende ei-
sen de bijlage en zorg dat daaraan wordt voldaan!
WAARSCHUWING
Voetletsel als gevolg van ontbrekende beschermingsuitrusting!
Tijdens werkzaamheden bestaat risico op (ernstig) letsel. Draag veiligheidsschoenen!
ƒ
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: werkzaamheden aan de elektrische
installatie moeten door een elektromonteur worden uitgevoerd.
ƒ
Bediening/besturing: Het bedienend personeel moet geïnstrueerd zijn over de wer-
king van de volledige installatie.
ƒ
Het ter beschikking stellen van de inbouw- en bedieningsvoorschriften bij de pomp
of op een daarvoor bestemde plek.
ƒ
Het ter beschikking stellen van de inbouw- en bedieningsvoorschriften in de taal van
het personeel.
ƒ
Het garanderen dat het volledige personeel de inbouw- en bedieningsvoorschriften
heeft gelezen en begrepen.
ƒ
Het garanderen dat alle veiligheidsvoorzieningen en nooduitschakelingen actief zijn
en gecontroleerd zijn op storingsvrije werking.
ƒ
De pomp is geschikt voor toepassing in de opgegeven bedrijfsomstandigheden.
De pomp is af fabriek gecontroleerd en ingesteld op de juiste draairichting voor een
rechtsdraaiend draaiveld. De aansluiting is gebeurd volgens de specificaties in het
hoofdstuk "Elektrische aansluiting".
Controle van de draairichting
Een elektromonteur controleert het draaiveld op de netaansluiting met een draaiveld-
tester. Voor de juiste draairichting moet er een rechtsdraaiend draaiveld op de net-
aansluiting aanwezig zijn. De pomp is niet goedgekeurd voor het gebruik op een links-
draaiend draaiveld! VOORZICHTIG! Als de draairichting wordt getest door middel van
een testloop, moeten de omgevings- en bedrijfsomstandigheden in acht worden ge-
nomen!
Onjuiste draairichting
Bij een onjuiste draairichting wijzigt u de aansluiting als volgt:
ƒ
Verwissel bij motoren met directe aanloop twee fasen.
nl
29