2. INSTELLING VAN DE PRINTER
2.6.9 Systeemmode
Het openen van de systeemmode
Hou de [FEED] en de [PAUSE]
ingedrukt en zet de printer aan.
Uit spanning
Hou de [MODE] ingedrukt en zet
de printer aan.
De systeemmode bestaat uit onderstaande menu's:
<1>DIAG.
Gebruikt voor het testen van het toestel en om het drukken van
systeem- en service informatie.
<2>PARAMETER SET (⇒ Deel 2.6.2)
Aanpassen van specfieke printer parameters.
<3>ADJUST SET (⇒ Deel 2.9)
Gebruikt voor het fijn afstemmen van het drukken. Bvb. De
snijpositie, de feed aanpassing, print dichtheid aanpassen, etc.
<4>TEST PRINT (⇒ Deel 2.8)
Specifiek gebruikt voor het testen van het toestel en de drukkwaliteit
<5>SENSOR ADJUST
Gebruikt om de sensor variabelen aan te passen.
<6>RAM CLEAR
Standaardinstelling instellen. Gelieve deze menu
<7>INTERFACE (⇒ Deel 2.6.10)
Instellen van de interface parameters.
<8>BASIC (⇒ Deel 2.6.4)
Instellen van de BASIC compiler aanwezig in de de printer.
<9>FOR FACTORY
Instellen van het in-process inspectie.Gelieve deze menu
gebruiken.
<10>RFID
Instellen van RFID parameters.
<11>RTC (⇒ Deel 2.6.11)
Instellen van de datum en tijd van de real time clock, aktiveren of de-
aktiveren, en batterij check .
<12>Z-MODE (⇒ Deel 2.6.5)
Zelfde als BASIC
<13>USB MEMORY (⇒ Deel 2.6.12)
Gebruikt om gegevens te copiëren van en naar het USB geheuegen.
<14>RESET
Reset van de printer.
N2-30
DUTCH VERSION NO1-33089
2.6 Printer Instellingen
System Mode
niet
te gebruiken.
niet
te