Passieve koeling
De installatie kan worden aangevuld met ventilatorcon-
vectoren, bijvoorbeeld, om aansluitingen voor passieve
koeling mogelijk te maken (PCS 44).
Om condensatie te voorkomen, moeten de kanalen
■
en leidingen en andere koude oppervakken geïsoleerd
worden met dampdicht isolatiemateriaal.
Als er veel moet worden gekoeld, zijn ventilatorcon-
■
vectoren met druppelschaaltjes en afvoerleidingen
noodzakelijk.
Het bronsysteem moet worden voorzien van een ex-
■
pansievat (CM3). Het niveaureservoir (CM2) kan niet
worden toegepast.
Ventilatorconvectoren
P
Vloerverwarmingssystemen
De externe circulatiepomp wordt afgesteld op de vraag
van het vloerverwarmingssysteem.
Als het volume van het afgiftesysteem te klein is voor
het vermogen van de warmtepomp moet het radiator-
systeem onder de vloer worden aangevuld met een
buffervat, zoals de NIBE UKV.
UKV
18
Hoofdstuk 4 |
Aansluiting van de leidingen
Fläktkonvektor
2
1
3
T
Twee of meer afgiftesystemen
Indien er meer dan één afgiftesysteem met een lage
temperatuur moet worden verwarmd, kan de volgende
aansluiting worden gebruikt. De shuntklep verlaagt de
temperatuur naar bijvoorbeeld het vloerverwarmingssys-
teem.
De ECS 40/ECS 41-accessoire is voor deze aansluiting
benodigd.
Zwembad
Het opwarmen van het zwembad wordt geregeld door
de zwembadsensor. In het geval van lage zwembadtem-
peraturen, verandert de wisselklep van richting en opent
richting de warmtewisselaar van het zwembad. Het POOL
40-accessoire is voor deze aansluiting benodigd.
T
Pool
T
NIBE F1145