V
Voorzorgsmaatregelen
Sorvall RC-4
vi
Gevaarlijke stoffen centrifugeren:
• Centrifugeer geen explosieve of brandbare materialen of substanties die hevig kunnen
reageren met elkaar.
• De centrifuge is niet inert noch explosievast. Gebruik de centrifuge nooit in een omgeving
met gevaar voor explosies.
• Centrifugeer geen brandbare substanties.
Resterend risico: Bij verkeerd gebruik bestaat er kans op materiële schade
contaminatie en persoonlijk letsel met dodelijke afloop.
• Centrifugeren geen toxische of radioactieve materialen evenals pathogene micro-
organismen zonder geschikte veiligheidssystemen.
Bij centrifugeren van microbiologische stalen uit de risicogroep II (volgens handboek
"Laboratory Biosafety Manual" van de Wereldgezondheidsorganisatie WHO) dan moeten
aerosoldichte biopakkingen worden gebruikt.
Bij materialen met een hogere risicogroep moet meer dan één bescherminrichting worden
voorzien.
• Als er toxines of pathogene substanties in de centrifuge of onderdelen ervan zijn geraakt,
moet u aangepaste desinfecterende maatregelen treffen (zie
Resterend risico: Bij verkeerd gebruik bestaat er kans op materiële schade
contaminatie en persoonlijk letsel met dodelijke afloop.
• Sterk corrosieve substanties die materialen beschadigen en de mechanische sterkte van de
rotor kunnen verminderen, mogen alleen in hiervoor bedoelde beschermde vaten worden
gecentrifugeerd.
WAARSCHUWING
Als er zich een gevaarsituatie voordoet, schakelt u de voedingsspanning uit resp. onderbreekt u
deze, en verlaat u onmiddellijk de omgeving van de centrifuge.
VOORZICHTIG Als gevolg van luchtwrijving kan de rotortemperatuur tijdens de werking van
de centrifuge aanzienlijk stijgen.
Gekoelde apparaten beschikken slechts over een beperkt koelvermogen. Zowel de
weergegeven temperatuur als de voorgeschreven temperatuur kan van de temperatuur van het
monster verschillen. De monstertemperatuur kan de kritische temperatuur van uw applicatie
overstijgen.
G De in de rotor geïnstalleerde magneten kunnen de werking van
WAARSCHUWIN
HU
ingeschakelde implantaten, zoals pacemakers, belemmeren. Deze magneten zijn aan de
onderzijde van de rotor bevestigd. Omdat deze blijvend magnetische velden genereren, moet
tot stand brengen het implantaat en de rotor altijd een afstand van ten minste 20 cm worden
aangehouden. Bij het in acht nemen van een minimumafstand van 20 cm bedraagt de
magnetische veldsterkte minder dan 0,1 mT, zodat er geen interferenties kunnen ontstaan.
„Ontsmetting"
op
pagina
Thermo Scientific
32).