1625-2
Gebruiksaanwijzing
Opmerkingen voor het plaatsen van aardingspennen:
Voordat u de aardingspennen voor de probe en de hulpaardelektroden plaatst, dient u
ervoor te zorgen dat de probe buiten de spanningstrechter (potentiaalgradiënt) van de
aardelektrode en van de hulpaardelektrode wordt geplaatst. Normaal gesproken bereikt u
een dergelijke situatie door een afstand van > 20 m tussen de aardelektrode en de
aardingspennen alsook tussen de aardingspennen onderling te bewaren. Aan de hand
van een nieuwe meting kan, na verplaatsing van de hulpaardelektrode of probe, de
betrouwbaarheid van de resultaten worden gecontroleerd. Als het resultaat onveranderd
blijft, is de afstand voldoende. Als de meetwaarde afwijkt, moet de probe of
hulpaardelektrode worden verplaatst tot meetwaarde R
pennen mogen zich niet te dicht bij elkaar bevinden.
1. Breng de stroomtang/-transformator aan de volgende mastvoet aan.
2. Herhaal de meetsequentie.
Als ondanks een correcte oriëntering van de stroomtang/-transformator de
weergegeven waarde van R
meetstroom omhoog in de constructie van de mast. De effectieve
aardingsweerstand kan correct worden berekend door de afzonderlijke
vervangingsweerstanden (rekening houdend met hun polariteit) in de
bovenstaande vergelijking op te nemen.
Meting van gemiddelde waarde:
Als na een testsequentie de waarschuwing "MEASURED VALUE UNSTABLE"
(meetwaarde instabiel, zie tabel 5) op het display verschijnt, is er waarschijnlijk sprake
van sterk storende signalen, zoals instabiele ruisspanning.
Voor betrouwbare waarden kan met het instrument gedurende een langere periode een
meting worden uitgevoerd en dan hiervan de gemiddelde waarde worden genomen:
1. Selecteer een vaste frequentie (zie Regelkring).
2. Houd de knop "START TEST" ingedrukt tot de waarschuwing "MEASURED VALUE
28
Daarbij moeten het voedingspunt van de meetstroom (krokodillenklem) en de
polariteit van de split-core-stroomtransformator ongewijzigd worden gelaten.
Nadat de waarde van R
aardingsweerstand R
worden berekend:
E
1
=
R
E
1
1
1
+
+
R
R
R
E
1
E
2
E
UNSTABLE" (meetwaarde instabiel) verdwijnt. De maximale te middelen periode is
circa 1 minuut.
voor elke mastvoet is bepaald, moet de feitelijke
Ei
1
+
R
3
E
4
Opmerking
negatief is, stroomt een deel van de
E
constant blijft. De draden van de
E