2.
- indrukken.
In de parameter "Snelheidsbron" verschijnt de waarde "Tractor".
3.
- Bevestigen.
5.2.2
Snelheidssensor met de 100 m-methode kalibreren
Bij de kalibratie van de snelheidssensor met de 100 m-methode bepaalt u het aantal impulsen dat de
snelheidssensor over een afstand van 100 m ontvangt. Als het aantal impulsen bekend is, kan de
jobcomputer de actuele snelheid berekenen.
Voor het bepalen van de snelheid adviseren wij de GPS-snelheidssensor (13000 impulsen/100 m) te
gebruiken voor de registratie van de rijsnelheid.
Na de eerste kalibratie kunt u het aantal impulsen handmatig als waarde van de parameter
"Kalibratiefactor" invoeren.
Procedure:
Het zaaien is gestopt.
1. Rijd de machine op het veld.
2. Markeer de bandenpositie op de grond. Bijvoorbeeld met een steen.
3. Meet een recht, 100 m lang traject af en markeer het einde daarvan.
4. Op het werkscherm drukt u op:
Scherm "Kalibratie/snelheid" verschijnt.
5.
- indrukken.
In de parameter "Snelheidsbron" verschijnt de waarde "Machine".
6.
- Schakel optioneel om naar de waarde "Machine (2)" als er twee snelheidsbronnen op
de machine aanwezig zijn.
7.
- Roep het scherm "Kalibratie" op.
Scherm "Kalibratie" verschijnt.
8.
- Start de kalibratie.
9. Rijd het gemarkeerde traject af.
Tijdens het rijden worden de getelde impulsen in het veld "Aantal impulsen" getoond.
10.
- Indrukken als u bij het doel bent aangekomen.
De kalibratie wordt beëindigd.
5.2.3
Gesimuleerde snelheid invoeren
Om de correcte werking van een sensor te controleren, kunt u een snelheid simuleren.
Pagina 18
>
Vertaling van de originele handleiding ISOBUS-computer
> (
) >
APV – Technische Produkte GmbH