4.5 Menu SONDE SETUP
KIES SENSOR (bij meer dan een sensor)
DIAG/TEST
PROBE INFO
SIGNALS
CAL DATA
4.6 Kalibratie
4.6.1 Nulpuntkalibratie
Elke geleidbaarheidscontactsensor heeft een uniek nulpunt en een unieke verschuiving.
De sensor altijd op het nulpunt zetten wanneer u hem voor de eerste keer kalibreert. Dit
zorgt voor de best mogelijke meetprecizie en elimineert de schommelingen tussen de
sensormetingen op twee verschillende kanalen. Na het op nulpunt zetten moet altijd een
kalibratie volgen.
Het nulpunt van de sensor vastleggen wanneer hij voor de eerste keer gekalibreerd wordt.
Verzekeren dat de sensor op voorhand droog is.
1. Selecteer het HOOFDMENU.
2. Selecteer uit het hoofdmenu SONDE SETUP, en bevestig de selectie
3. Indien meer dan een sensor aangesloten is, selecteer dan de gewenste sensor, en
bevestig de selectie.
4. Selecteer KALIBREREN, en bevestig de selectie.
5. Selecteer NULPUNT, en bevestig de selectie.
6. Selecteer een van de mogelijke uitgangsmodi (AAN, BLOKKEREN of
VERPLAATSEN), en bevestig de selectie.
7. Breng de sensor aan de lucht, en bevestig om verder te gaan.
8. De luchtkalibratie begint, en "WACHTEN STABILISEREN" wordt weergegeven.
9. Bevestig wanneer de actuele waarde en de temperatuur weergegeven worden.
10. Breng de sensor terug in het proces.
Geeft de versienummer van het driver van de sonde, het nummer
van de softwareversie of het uit twaalf posities bestaande
serienummer van de sonde aan.
Geeft de geleidbaarheid (A/D-tellerresultaten) of de
temperatuuruitgang in Ohm aan.
Toont de volgende gegevens:
CELCONST.: 1,00000 (actuele weerstandscapaciteit),
AANPASSEN TEMP: actuele temperatuur-verschuivingscorrectie,
ZERO 1: tellerresultaten op het nulpunt voor versterking 1,
ZERO 2: tellerresultaten op het nulpunt voor versterking 2,
ZERO 3: tellerresultaten op het nulpunt voor versterking 3.
Bedrijf
19