Zorg ervoor dat de uitlaat altijd vrij is (uitlaatgassen moet goed weg kunnen)
Alleen met voldoende licht en zicht werken met deze machine.
Bij functionele storingen aan de veegmachine direct de motor uitschakelen. Deze
storingen eerst laten verhelpen.
9.4 Aandrijving
Zorg voor een stabiele ondergrond!
De veegmachine rijdt vooruit
Als de hendel (2) in gewenste versnelling is geplaatst (1-5) en de hendel (7) aan de
linkerzijde van de machine naar beneden wordt gedrukt
De veegmachine rijdt achteruit
Als de hendel (2) in gewenste versnelling is geplaatst (R1-R2) en de hendel (7) aan de
linkerzijde van de machine naar beneden wordt gedrukt
Gevaar voor zware verwondingen en botbreuken
Bij het werken op hellingen of dalen altijd de machine bergopwaarts bewegen. De
gebruiker van de veegmachine mag nooit in de valrichting staan.
De veegmachine rijdt achteruit
Indien u de rode onderste schakelhendel (B) aan de rechterzijde van de duwbeugel
(bekeken in de rijrichting) omhoog trekt.
Gevaar voor zware verwondingen en botbreuken
Let erop dat bij het achteruit rijden er zich geen hindernissen achter u bevinden.
9.5 Borstelaandrijving
De borstels worden geactiveerd:
Indien u de schakelhendel (1) aan de duwbeugel aan de rechter zijde (bekeken in de
rijrichting) naar beneden drukt.
LET OP!
Eerst altijd de veegmachine vooruit laten rijden en daarna de borstels activeren.