3 Inbedrijfstelling
Het hieronder beschreven inbedrijfstellingsproces gaat ervan uit dat alle aansluitkabels aanwezig zijn. Controleer de
polariteit van de bekabeling voor het onderstation. Dit is ook van toepassing op het aansluiten van de FLX- modules en
armaturen op het onderstation. De juiste polariteit van de bus bekabeling is voor de werking niet noodzakelijk, maar om
eventuele storingen te zoeken te vereenvoudigen adviseren wij om de installatie eenduidig aan te leggen en de polariteit in
acht te nemen.
Onafhankelijk van de hieronder beschreven procedure moet altijd aan de
lokale voorschriften inzake veiligheid op het werk worden voldaan.
Voor het monteren van de bekabeling dient de gemeten waarde van de voeding te worden vergeleken met de gegevens op
het type plaatje van het viaFlex CPS systeem. De nominale spanning van de batterijen dient ook hiermee te worden
vergeleken. De nominale batterijspanning kan worden berekend door het aantal cellen te vermenigvuldigen met de nominale
spanning van één cel (1.2 V bij een NiCd batterij of 2.0 V bij een loodbatterij). Indien een afwijking wordt geconstateerd dient
het aansluiten van de installatie onmiddellijk te worden afgebroken en ABB te worden gecontacteerd.
3.1
Batterij
Meet de spanning van het batterijpakket indien alle batterijen (blokken) zijn aangesloten. Deze waarde moet overeenkomen
met de open klemspanning. De open klemspanning van een geladen onbelaste batterij wordt berekend door het aantal
cellen te vermenigvuldigen met de nominale spanning van één cel (1.3 V bij een NiCd batterij of 2.09 V bij een loodbatterij).
Indien de er een substantiële afwijking is tussen de gemeten en berekende waarde dienen de verbindingen tussen de
batterijen (blokken) te worden vergeleken met het batterij aansluitschema.
3.1.1
Batterijen in een unit met een batterijcompartiment
Verwijder voor het aansluiten van de batterijkabels de zekeringen.
Deze zijn als volgt gemarkeerd:
-
Bij een lood batterij F111 (batterij +) en F112 (batterij -)
-
Bij een NiCd batterij F111 (batterij +), F112 (batterij -) en F113 (batterij cel aftakking)
Vervolgens kunnen de batterijkabels worden aangesloten. Bij NiCd batterijen moet ook de batterij cel aftakkingskabel
worden aangesloten. De positie van deze aftakking is aangegeven in het lader aansluitschema, dit schema bevindt zich in
deel 2 "Techniche gegevens en schema's". Controleer na montage de juiste polariteit van de batterijspanning op de
betreffende zekeringen.
3.1.2
Batterijen in een batterijbehuizing of een rek
Verwijder voor het aansluiten van de batterijkabels de zekeringen.
Deze zijn als volgt gemarkeerd:
Bij een lood batterij F111 (batterij +) en F112 (batterij -)
-
-
Bij een NiCd batterij F111 (batterij +), F112 (batterij -) en F113 (batterij cel aftakking)
Vervolgens kunnen de batterijkabels worden aangesloten, te beginnen met de plus kabel op klem X0/B+ en de min kabel op
klem X0/B-. Bij toepassing van NiCd batterijen moet de cel aftakkingskabel worden aangesloten op klem X0/B+-.
Bedieningshandleiding viaFlex
490.01.NL.01
11