Menumodus
5. Stel de kalibratiecorrectiewaarde in op
0.0 K en sla de instelling op door het
indrukken van de bevestigingsknop.
6. Plaats de sensor van een gekalibreerd re-
ferentiemeetapparaat in de binnenruimte
van het apparaat.
7. Sluit de deur en stel de gewenste waarde
in handbedrijf in op 30 °C.
8. Wacht totdat het apparaat de gewens-
te temperatuur heeft bereikt en 30 °C
weergeeft. Stel dat het referentiemeetap-
paraat 31,6 °C weergeeft.
9. Stel de kalibratiecorrectiewaarde voor
Cal2 in SETUP in op +1,6 K (gemeten
waarde min de gewenste waarde) en sla
de instelling op door het indrukken van
de bevestigingsknop.
10. De door het referentiemeetapparaat
gemeten temperatuur moet na het inre-
gelproces nu eveneens 30 °C bedragen.
Via Cal1 kan op dezelfde manier een volgende kalibratietemperatuur die onder Cal2 ligt
worden gekalibreerd, en met Cal3 een temperatuur die daarboven ligt. De minimumafstand
tussen de Cal-waarden is 10 K.
Als elke kalibratiecorrectiewaarde op 0,0 K wordt ingesteld, is de fabriekskalibratie weer
hersteld.
54
Temperature
TEMP
30
.0°C
Set 30
.0 °C
Temperature
TEMP
30
.0°C
Set 30
.0 °C
D33268 | Stand 06/2016
5.0
-
0,2
Cal1
C
K
30.0
0,0
Cal2
C
K
37.0
-
0,2
Cal3
C
K
TEMP
21
.4 °C
30
Set
.0
°C
31.6 °C
5.0
-
0,2
Cal1
C
K
30.0
+
1,6
Cal2
C
K
37.0
-
0,2
Cal3
C
K
30,0 °C