B.8
P
RINTEROPTIES INSTALLEREN
4
Richt de printer volgens de ondersteuningseenheid en laat
zakken zodat hij in de uitsparingen grijpt.
5
Steek de kabel in de aansluiting aan de achterzijde van de
printer.
6
Laad papier in papierlade 2. Voor informatie over het laden
van papier in de papierlade, zie pagina 2.7.
7
Sluit het netsnoer en de kabels opnieuw aan, en zet de
printer aan.
NB:
• Wanneer u een document afdrukt, stel het
printerstuurprogramma dan in vanuit uw toepassing. Voor
toegang tot het printerstuurprogramma zie pagina 4.2.
• Neem papierlade 1 niet uit de printer, terwijl u bezig bent met
afdrukken vanuit papierlade 2. Als u dit doet, kan er een
papierstoring optreden. Gebruik de optionele papierlade 2, en
laat papierlade 1 op zijn plaats.