BEDRIJFSHANDLEIDING
KETTINGSPRONGEN
Kwaliteitsklassen 8 en 10
GEBRUIK VAN NIET ALLE KETTINGSSTRENGEN
Bij meerpart kettingsprongen waarbij niet alle kettingparten worden gebruikt, moet
het draagvermogen volgens de volgende tabel worden gereduceerd:
Aantal
Aantal de
kettingparten van
gebruiken
de kettingsprong
kettingparten
2
3 of 4
3 of 4
6.2 Invloed van de temperatuur Temperatureinfluss
Neem de grenzen van de temperatuurinzetbereiken van alle gebruikte componenten
in acht.
Bij gebruik van de kettingsprongen bij hogere temperaturen wordt het draag-
vermogen overeenkomstig de volgende tabel verlaagd.
Temperaturbereik
-40 °C ≤ t ≤ 200 °C
Kwaliteitsklasse 8
200 °C < t ≤ 300 °C
TWN 0805
300 °C < t ≤ 400 °C
Kwaliteitsklasse 10
-40 °C ≤ t ≤ 205 °C
TWN 0072
-30 °C ≤ t ≤ 200 °C
Kwaliteitsklasse 10
200 °C < t ≤ 300 °C
TWN 1805
300 °C < t ≤ 380 °C
Na het opwarmen van de kettingstroppen of delen ervan boven de maximale
gebruikstemperatuur mogen ze niet meer in gebruik worden genomen.
6.3 Omgevingseffecten
Het gebruik in een omgeving met zuren, agressieve of corrosieve chemicaliën of
daarvan afkomstige dampen is niet toegestaan. Ook thermisch verzinken en
galvanische behandelingen zijn niet toegestaan.
6.4 Bijzonder gevaarlijke omstandigheden
De risicograad door offshore-gebruik, het ophijsen van personen of gevaarlijke lasten
zoals bijv. vloeibare metalen of dergelijke potentiële risico's moeten in de vorm van
een risicoanalyse door een deskundig persoon worden ingeschat. Hierop van
toepassing zijnde verder voerende voorschriften moeten in acht worden genomen.
Bij gebruik in straalinstallaties moeten zeer korte inspectie-intervallen worden
voorzien. Door de keuze van een gelaste kettingsprong van opvolgende grotere
nominale afmeting komt er een groter slijtagevolume beschikbaar.
ALGEMENE AANWIJZINGEN BETREFFENDE
AANSLAGONDERDELEN
7.1 Verbindingsschalmen
Bij gemonteerde kettingsprongen worden kettingen bijv. door middel van
verbindingsschalmen
met
andere
componenten met van de ketting afwijkende nominale afmetingen worden
gemonteerd.
Nominale afmeting en kwaliteitsklasse van ketting en verbindingsschalm moeten
daarbij overeenstemmen!
MONTAGE
Verbindingsschalmhelften in de te verbinden onderdelen inzetten en beide helften
samenvoegen.
1. Spanhuls positioneren.
2. Pen tot voor de spanhuls inschuiven,
afkanting van de pen richten t.o.v. de
spanhuls, pen met hamer inslaan.
3. Controle, dat de spanhuls de pen in het
midden zeker omsluit.
THIELE GmbH & Co. KG
www.thiele.de | info@thiele.de
© Alle rechten voorbehouden
Benuttingsfactor t. o.
v. het aangegeven
draagvermogen
1
1/2
2
2/3
1
1/3
Resterend
draagvermogen
100 %
90 %
75 %
100 %
100 %
90 %
60 %
componenten
verbonden.
Zo
kunnen
DEMONTAGE
1. Pen met doorn uitdrijven.
2. Spanhuls verwijderen.
3. Verbindingsschalmhelften uit de verbon-
den onderdelen nemen.
Een set doorns volgens TWN 0945 is onder artikel-nr. Z03303 verkrijgbaar.
De spanhulzen zijn maar voor eenmalige inbouw bestemd.
Controleer dat de te verbinden onderdelen zich vrij in de daartoe voorziene
verbindingsschalmhelften kunnen bewegen.
7.2 Verkortingselementen
Bij gebruik van verkortingselementen, zoals bijv. verkortingshaken of -klauwen en
Kombi-snelverkorters, dienen de daarbij behorende afzonderlijke bedrijfs- c.q.
montagehandleidingen in acht te worden genomen.
IDENTIFICATIE
Aan kettingsprongen wordt in de regel bij de ophangschalm voor identificatie een
aanhangplaatje in overeenstemming met EN 818-4 bevestigd.
8.1 Aanhangplaatje kwaliteitsklasse 8
De aanhangplaatjes komen in vorm en kleur (rood) overeen met
Identificatiemerkteken
van de fabrikant
Volgende controle
VOORKANT
8.2 Aanhangplaatje kwaliteitsklasse 10
voorbeeld:
Identificatiemerkteken
van de fabrikant
Volgende controle
VOORKANT
B08179-D
NL 12.2020
, voorbeeld:
Aantal kettingparten
CE-markering
-Ø
Draagvermogen bij
Ketting nominale
maximale neigingshoek
ACHTERKANT 1-PART
ACHTERKANT
MEER-PART
(speciale vorm, kleur blauw),
Aantal kettingparten
CE- markering
-Ø
Draagvermogen bij maximale
Ketting nominale
neigingshoek
ACHTERKANT
# Veranderingsindicator
verfangt B08179-C
EN 818-4.
4 | 6