Geleidbaarheidsomvormers met één en twee ingangen voor hoge geleidbaarheden
AX413, AX430, AX433, AX436 en AX438
6.3 Elektrische aansluitingen
Waarschuwingen.
Het instrument is niet voorzien van een schakelaar. Bij de uiteindelijke installatie moet in overeenstemming met de
plaatselijke veiligheidsvoorschriften dus een stroomonderbreker zoals een schakelaar of een automatische zekering worden
aangebracht. Deze voorziening moet worden aangebracht in de buurt van het instrument en gemakkelijk toegankelijk zijn
voor de gebruiker en bovendien moet deze duidelijk worden gemarkeerd als de stroomonderbreker voor het instrument.
Onderbreek de stroomtoevoer naar de voeding, de relais en de andere stroomtrekkende regelcircuits en de high common
mode-spanning voordat u aansluitingen aanraakt of tot stand brengt.
De aarding van de voeding moet worden aangesloten om de veiligheid van het personeel, vermindering van de effecten van
radiofrequente ruis en de juiste werking van het ruisfilter van de voeding te garanderen.
De aarding van de voeding moet op de schroefboutaarding van de omvormerbehuizing worden aangesloten (zie afb. 6.8
(omvormers met muur-/leidingbevestiging) of afb. 6.10 (omvormers met paneelbevestiging)).
Gebruik de juiste kabel voor de stroomsterkte. De terminals zijn geschikt voor kabels tot en met 14 AWG (2,5 mm
Het instrument voldoet aan de norm Mains Power Input Insulation Category III. Alle overige in- en uitvoeraansluitingen
voldoen aan de norm Category II.
Alle aansluitingen met secundaire circuits moeten zijn voorzien van isolatie.
Na installatie mogen onder spanning staande onderdelen zoals terminals niet langer toegankelijk zijn.
Terminals voor externe circuits zijn alleen bedoeld voor gebruik met apparatuur zonder onder spanning staande onderdelen
die toegankelijk zijn.
De relaiscontacten staan niet onder spanning en moeten juist en in serie worden aangesloten op de voeding en het
alarm/-regelingsapparaat dat ze moeten aansturen. Zorg ervoor dat het contactvermogen niet wordt overschreden.
Raadpleeg sectie 6.3.1 voor meer informatie betreffende de bescherming van relaiscontacten als de relais worden gebruikt
om belastingen in en uit te schakelen.
Overschrijd de maximale stroomsterktespecificatie voor het geselecteerde analoge uitvoerbereik onder geen beding.
De analoge uitvoer is geïsoleerd. Om deze reden moet de -ve-terminal worden geaard als deze op de geïsoleerde ingang
van een ander apparaat wordt aangesloten.
Als het instrument wordt gebruikt op een manier die niet door het bedrijf is beschreven, kan dit afbreuk doen aan de
beschermende werking van de apparatuur.
Alle apparatuur die wordt aangesloten op de terminals van het instrument moet voldoen aan de plaatselijke
veiligheidsvoorschriften (IEC 60950, EN61010-1).
Opmerkingen:
De omvormerbehuizing beschikt over een aardingsschroefbout die via contactrails naar de aarde wordt geleid (zie afb. 6.8
(omvormers met muur-/leidingbevestiging) of afb. 6.10 (omvormers met paneelbevestiging)).
Houd signaaluitvoer-/sensorcelkabels en elektriciteits-/relaiskabels altijd gescheiden en trek deze bij voorkeur door een
(geaarde) metalen buis. Gebruik dubbeldraadsuitvoerkabels of afgeschermde kabels en zorg ervoor dat deze op de
schroefboutaarding zijn aangesloten.
Zorg ervoor dat de kabels zo kort mogelijk zijn en via de kabelwartels zo kort mogelijk op de correcte schroefterminals van
de omvormer worden aangesloten. Stop het teveel aan kabel niet weg in het terminalcompartiment.
Zorg ervoor dat de IP65-kwalificatie niet wordt gecompromitteerd als u kabelwartels, buisfittingen en dopmoeren
(M20-boring) gebruikt. Door de M20-kabelwartels kunnen kabels met een diameter van tussen de 5 en 9 mm worden
geleid.
IM/AX4CO4–NL versie 9
6 Installatie
2
).
45