Installatie
Vloerverwarming zonder BST
In de grootste ruimte (referentieruimte) moet in plaats van kamerther-
mostaten een kamertemperatuurgestuurd regeltoestel zijn geïnstal-
leerd. Kleine vloeroppervlakken kunnen tot gevolg hebben dat de
bijverwarming in de slotfase van het ontdooiproces wordt geactiveerd.
2
• ≥ 6 m
vereist vloeroppervlak voor warmtepomp 5 – 9.
2
• ≥ 22 m
vereist vloeroppervlak voor warmtepomp 13 – 17.
Voor een maximale energiebesparing en om bijverwarming te voorko-
men, wordt de volgende configuratie aanbevolen:
2
• ≥ 30 m
vloeroppervlak voor warmtepomp 5 – 9.
2
• ≥ 100 m
vloeroppervlak voor warmtepomp 13 – 17.
Installatie met radiatoren zonder mengkraan en buffervat
Als de installatie slechts enkele radiatoren heeft, bestaat de mogelijk-
heid dat de bijverwarming in de slotfase van het ontdooiproces wordt ge-
activeerd. De thermostaten van de radiatoren moeten volledig geopend
zijn.
• ≥ 1 radiator met 500 W vereist voor warmtepomp 5 – 9.
• ≥ 4 radiatoren met elk ca. 500 W vereist voor warmtepomp 13 – 17.
Voor een maximale energiebesparing en om bijverwarming te voorko-
men, wordt de volgende configuratie aanbevolen:
• ≥ 4 radiatoren met 500 W voor warmtepomp 5 – 9.
Cv-installatie met vloerverwarming en radiatoren in gescheiden cv-
circuits zonder BST.
In de grootste ruimte (referentieruimte) moet in plaats van kamerther-
mostaten een kamertemperatuurgestuurd regeltoestel zijn geïnstal-
leerd. Kleine vloeroppervlakken of weinig radiatoren in de installatie
kunnen tot gevolg hebben dat de bijverwarming in de slotfase van het
ontdooiproces wordt geactiveerd.
• ≥ 1 radiator met 500 W vereist voor warmtepomp 5 – 9.
• ≥ 4 radiatoren met elk ca. 500 W vereist voor warmtepomp 13 – 17.
Voor de vloerverwarming is er geen minimaal vloeroppervlak vereist. Om
het gebruik van de bijverwarming te voorkomen en een optimale energie-
besparing te behalen, moeten de overige verwarmingsthermostaten of
meerdere ventielen van de vloerverwarming ten minste voor een deel
zijn geopend.
Alleen gemengde cv-circuits
In cv-installaties die alleen uit gemengde cv-circuits bestaan, is een buf-
fervat absoluut vereist.
• Vereist volume voor warmtepomp 5 – 9 = ≥ 50 liter.
• Vereist volume voor warmtepomp 13 – 17 = ≥ 100 liter.
Alleen ventilatorconvectoren
Om te voorkomen dat in de slotfase van het ontdooiproces de bijverwar-
ming wordt geactiveerd, is een buffervat van ≥ 10 l vereist.
Koelbedrijf
Wanneer de koelmodus is geactiveerd en tegelijkertijd ventilatorconvec-
toren worden gebruikt, wordt geadviseerd een buffervat van ≥ 100 liter
aan de installatie toe te voegen, om een optimaal vermogen en het best
mogelijke comfort te realiseren.
5
Installatie
5.1
Transport en opslag
De binneneenheid moet altijd rechtop worden getransporteerd en opge-
slagen. Indien nodig, mag deze tijdelijk worden gekanteld.
De binneneenheid mag niet bij temperaturen onder
– 10 °C worden getransporteerd of opgeslagen.
5.2
Uitpakken
▶ Verwijder de verpakking overeenkomstig de handleiding op de ver-
pakking.
8
▶ Pak de meegeleverde toebehoren uit.
▶ Controleer de leveringsomvang op volledigheid.
5.3
Checklist
Elke installatie is individueel verschillend. De volgende checklist bevat
een algemene beschrijving van de aanbevolen installatiestappen.
1. Afvoerslang van de binneneenheid monteren.
2. Binneneenheid op de warmtepomp aansluiten.
3. Deeltjesfilter overeenkomstig de systeemoplossing monteren.
4. Binneneenheid op de cv-installatie aansluiten.
5. Buitentemperatuursensor en eventueel kamertemperatuurgestuur-
de regelaar monteren.
6. Sluit de CAN-BUS-leidingen aan op de warmtepomp en binneneen-
heid.
7. Eventuele toebehoren monteren (solarmodule, zwembadmodule,
enzovoort).
8. Sluit indien nodig de EMS-BUS-kabel op het toebehoren aan.
9. Indien voorhanden, warmwaterboiler vullen en ontluchten.
10. Verwarming vullen en ontluchten.
11.Installatie elektrisch aansluiten.
5.4
Hydraulische aansluiting
5.4.1
Binneneenheid op de warmtepomp aansluiten
OPMERKING
Schade aan de installatie door resten in de leidingen!
Vaste stoffen, metaal-/kunststofspanen, hennep- en weefselbandresten
en dergelijke materialen kunnen zich in pompen, ventielen en warmte-
wisselaars afzetten.
▶ Voorkom het binnendringen van vreemde voorwerpen in het buizen-
systeem.
▶ Leidingcomponenten en -verbindingen niet direct op de vloer leggen.
▶ Zorg er bij het ontbramen voor, dat geen spanen in de buis achterblij-
ven.
▶ Spoel het leidingsysteem grondig door voor het aansluiten van de
warmtepomp en binneneenheid om vreemde deeltjes daaruit te ver-
wijderen.
OPMERKING
Materiële schade door vorst!
Bij stroomuitval kan het water in de leidingen bevriezen.
▶ Buiten een minimaal 19 mm dikke isolatie voor de leidingen gebrui-
ken.
▶ In gebouwen moet een isolatie voor leidingen van ten minste 12 mm
dik gebruikt worden. Dit is ook voor een veilig en efficiënt warmwa-
terbedrijf belangrijk.
Alle warmtetransporterende leidingen moeten van een geschikte warm-
te-isolatie conform de geldende voorschriften worden voorzien.
In de koelmodus moeten alle aansluitingen en leidingen conform de gel-
dende normen worden geïsoleerd om condensatie te voorkomen.
▶ Afmetingen van de leidingen overeenkomstig de warmtepompin-
structies.
▶ Aanvoer van de warmtepomp op de warmtedrageringang aansluiten.
▶ Retour naar warmtepomp op de warmtedrageruitgang aansluiten.
Compress 6000 AW AWB – 6721817723 (2023/03)