76
12.3
Onderhoudsparameters
NL
Onderhoudsinstellingen voor het mengcircuit:
para-
Parameterbenoeming
Beschrijving van de parameter
meter
Ingesteld word de minimale toegestane tem-
S2.1
Onderste grens van de
peratuur tijdens het verwarmen. De inge-
temperatuurinstelling
stelde temperatuur kan niet hoger dan met
vanaf de voorloop voor
de verwarming
deze parameter ingesteld worden kan
Bovenste grens
Ingesteld word de maximale toegestane tem-
S2.2
van de temperatuurinstel-
peratuur tijdens het verwarmen. De inge-
ling vanaf de voorloop
stelde temperatuur kan niet hoger dan met
voor de verwarming
deze parameter ingesteld worden kan
Onderste grens van de
Ingesteld word de minimale toegestane tem-
S2.3
temperatuurinstelling
peratuur tijdens het koelen. De ingestelde
vanaf de voorloop voor
temperatuur kan niet hoger dan met deze pa-
de koeling
rameter ingesteld worden kan
Bovenste grens
Ingesteld word de maximale toegestane tem-
S2.4
van de temperatuurinstel-
peratuur tijdens het koelen. De ingestelde
temperatuur kan niet hoger dan met deze pa-
ling vanaf de voorloop
rameter ingesteld worden kan
voor de koeling
S2.7
Luchtigheid van de
Ingesteld word de bedrijfstijd van de
Mengklep
mengklep die bij een verandering van
richting voor het neutraliseren van het
het aandrijfelement en de mengklep
nodig zijn.
De instelling bepaalt hoe intensief de regelaar
S2.8
P-constante mengventiel
positie van het mengventiel corrigeert. Een
lage waarde betekent een kortere verschui-
ving, een grotere waarde betekent een lan-
gere verschuiving.
S2.9
I-constante mengventiel
De instelling bepaalt hoe vaak de rege-
laar positie van het mengventiel corri-
geert. Een lage waarde betekent een
kortere verschuiving, een grotere
waarde betekent een langere verschui-
ving
S2.10
De instelling van de impactintensiteit op ve-
D-constante mengventiel
randeringen in de temperatuur van de voor-
loop op de functie van het mengventiel
S2.13
Ketelcirculatiepomp -
Deze functie wordt gebruikt bij de
tijd van de verhoogde
retourregeling van stookolieketels.
keteltemperatuur
Binnen de ingestelde tijd, stelt de
(seconden)
regelaar een toename van de keteltem-
peratuur met 2 °C vast.
Als een verhoging van de ketel wordt
gedetecteerd, schakelt de regelaar de
circulatiepomp in.
S2.14
Circulatiepomp van de
Deze instelling geeft weer hoe de circu-
ketel -bedrijfsmodus
latiepomp werkt:
1-standaard
1 – standaard betekend dat de pomp
2-continu
aan de hand van de minimale tempera-
tuur van het systeem werkt, als het ver-
schil tussen de ketel en de retourleiding
wordt overschreden.
2 – continu betekend dat de pomp con-
tinu draait, als de keteltemperatuur
hoger is als de ingestelde minimale
temperatuur. Deze modus wordt voor
pelletketels gebruikt als in de boiler
geen sensor aanwezig is.
Instelbereik
Overgenomen
waarde
5 ÷ 70 °C
50 °C
10 ÷ 95 °C
70 °C
10 ÷ 25 °C
15 °C
15 ÷ 35 °C
30 °C
0 ÷ 5 sec.
1
0,5 ÷ 2,0
1
0,4 ÷ 2,5
1
0,4 ÷ 2,5
1
30 ÷ 900 sec.
300
1- standaard
2- continu
1
Vaste waarde regelaar