7. Bedieningselementen
1 Uitaatopening met afdekkap
2 Beugel voor touw
3 Pompkop
4 Aanzuigopeningen
5 Vlotterschakelaar
6 Kabelklem voor het verstellen van de vlotterschakelaar
7 Netsnoer met IP44-netstekker met randaarde
(niet zichtbaar)
8. Plaatsing van de dompelpomp
• Bevestig het aan de beugel (2) een voldoende sterke, waterbestendige kabel om de dompelpomp bijv. in een bron
te laten zakken. Neem de maximale dompeldiepte van 7 m in acht.
• Controleer de kabel van tijd tot tijd op goede bevestiging, alsmede op slijtage of breuklijnen. Vervang indien nodig
de kabel.
De dompelpomp mag nooit aan het netsnoer (7) of de vlotterschakelaar (5) worden vastgehouden of
bevestigd! Daarbij kan het netsnoer beschadigd raken, er bestaat levensgevaar door een elektrische
schok! De dompelpomp mag ook niet via de slang worden bevestigd.
• Bevestig de kabel aan een geschikte houder.
• Verwijder de afdekkap van de uitlaatopening (1) en sluit de door u gebruikte slang aan op de uitlaatopening van
de dompelpomp.
Plaats de dompelpomp niet met de aanzuigopening in vuil, modder of bladerresten, bijv. in een regenton,
omdat de dompelpomp hierdoor verstopt raakt. We raden aan dat er een minimale afstand van 30 cm
boven de grond wordt gehouden.
Zorg ervoor dat de diameter van de gebruikte slang en de vereiste aansluiting overeenkomstig zijn
ontworpen.
6
5
1
2
3
4
9