16. Opheffen van storingen
Na een stroomuitval is het codeslot met de bestaande programmeringen weer klaar voor
gebruik.
Tijdens een stroomuitval werkt het codeslot echter niet; de uitgangen kunnen niet worden
geactiveerd.
Naargelang de toepassing raden wij u aan om het codeslot om veiligheidsredenen op
een noodstroomvoorziening aan te sluiten (zoals bij een alarminstallatie).
De deuropener schakelt niet
• Uitgang #1 is bestemd voor het aansluiten van een deuropener. De uitgang levert een
spanning van 12 V/DC en een stroom van max. 3 A. Afhankelijk van de stroombehoefte van de
aangesloten deuropener dient men er daarom altijd voor te zorgen dat de stroomvoorziening
van het codeslot voldoende is.
• Als de deuropener voorzien is van een polariteitsmarkering (plus/+ en min/-), let dan op de
juiste aansluiting op het codeslot.
• De gebruikerscode is onjuist.
De middelste LED op het codeslot knippert niet in de standaardmodus
• Controleer of u de knipperfunctie hebt uitgeschakeld; schakel de knipperfunctie weer in
(hoofdstuk 14. p).
Het codeslot laat alleen bepaalde waarschuwingssignalen horen, maar bijv. geen
geluidssignalen bij invoer van een gebruikerscode
• Controleer of u de signaaltonen hebt uitgeschakeld; schakel deze weer in (hoofdstuk 14. n)
of hoofdstuk 14. o).
De gebruikerscode werkt niet.
• Als programmering beschikbaar is (bijv. gebruikerscodes) en u de toegangsmodus
omschakelt (zie hoofdstuk 14. m)), treden er verschillende functionele storingen op.
Wis daarom alle bestaande programmering voor of na het omschakelen van de
toegangsmodus, zie hoofdstuk 14. c).
Voer dan een nieuwe programmering uit.
• In de automatische toegangsmodus moet de gebruikerscode even lang zijn als de mastercode
(bijv. 5 cijfers). Ook de superuser-code en de bezoekerscodes dienen hetzelfde aantal cijfers
te bevatten als de mastercode.
Waarom is dit nodig?
56