5.5.2
Automatiserings-interface
Dit accessoire kan als optie achteraf worden aangebracht > zie hoofdstuk 9.
Voor de activering van de configuratie van de interface zie betreffende gebruikshandleiding van
de "besturing".
Geen functie van externe uitschakelinrichtingen (nood-stop-schakelaar)!
Als het noodstopcircuit door middel van een externe uitschakelinrichting via de auto-
matiseringsinterface is gerealiseerd, dan moet het apparaat hierop worden ingesteld.
Wanneer hier geen rekening mee wordt gehouden, zal de stroombron de externe
uitschakelinrichtungen negeren en niet uitschakelen!
•
Jumper 1 op de desbetreffende besturingsprintplaat verwijderen (uitsluitend door deskundig
onderhoudspersoneel laten uitvoeren)!
Pin
Signaalvorm
A
Uitgang
B
Ingang
C + J
Uitgang
D + G
Uitgang
E + R
Ingang
F
Ingang
H
Uitgang
K
Uitgang
L
Ingang
M
Uitgang
N
Ingang
P
Ingang
S
Uitgang
T
Uitgang
U
-
V
-
[1]
Configureerbaar in het apparaat-configuratiemenu
099-005674-EW505
27.2.2023
WAARSCHUWING
Benaming
Aansluiting voor kabelafscherming
Pulslassen Aan/Uit
(0 V = Aan, 10 V of niet gebruikt = Uit)
Schakeluitgang bij apparaatfout (relaiscontact)
Stroom-vloeit-signaal I>0 (relaiscontact).
Gesloten ≙ Lasstroom vloeit.
Nood-stop voor prioritaire uitschakeling van de stro-
ombron (activering door vakkundig servicepersoneel)
Regelspanningsinvoer voor de daalstroom (0-10 V)
Werkelijke waarde van de lasspanning
(0 V - 10 V ≙ 0 V - 100 V)
gereserveerd voor speciale toepassingen
Start / stop lasstroom (+15 V ≙ Start, 0 V ≙ Stop)
Spanningsvoorziening +15 V (max. 75 mA)
Regelspanningsinvoer voor de hoofdstroom (0-10 V)
Regelspanningsinvoer voor de pulsperiode
(0 V - 10 V ≙ 20 ms - 10 s)
Referentiepotentiaal voor signalen van Pin B, F, H, K,
L, M, N, P en T
Werkelijke waarde van de lasstroom
(0 V - 10 V ≙ 0 A - 1000 A)
niet gebruikt
niet gebruikt
Opbouw en functie
Interfaces voor de automatisering
Tekening
[1]
[1]
35