uitgeworpen wordt; weg van de maai-eenheden. Dit voorkomt dat
plukken gras—vooral als dit nat is—van de machine of de maai-
eenheden afvallen waardoor het gazon er slordig uitziet.
N.B.: Normaliter kunt u de deflectors bij droog gras licht naar
beneden zetten en bij nat gras licht omhoog zetten.
Bekijk de snelheidsmeter en stem de snelheidsbegrenzer (Afb. 20)
en de toerentalregeling van de messenkooien op elkaar af (Afb. 21)
voor de gewenste maaihoogte: zie de maai-hoogte overzichten
(Afb. 22). Gebruik de sticker op de zijkant van de stuurkolom
uitsluitend als richtlijn.
Oversteekkoppelstuk—Als u de middelste lifthendel in/uitschakelt
zal het oversteekkoppelstuk tegelijkertijd de hendel van de
maaibediening in/uitschakelen zodat twee aparte handelingen niet
nodig zijn. Als de hendel van de maaibediening niet de beweging
volgt van de lifthendel tijdens het gebruik, kunt u de
stelschroef(ven) volgens wens afstellen.
Als u het oversteekkoppelstuk niet voortdurend gebruikt, kunt u het
verwijderen door de knop van de liftbediening en de stelschroef los
te draaien.
Om het oversteekkoppelstuk tijdelijk los te maken moet u de motor
stoppen, de lifthendel achteruit halen totdat het gat in het
koppelstuk samenvalt met de hendel van de maaibediening zodat het
koppelstuk zijwaarts kunt schuiven.
Start de motor en zet de gashendel op FAST (SNEL) zodat de motor
op maximale snelheid draait. Zet de hendel voor het maaien/wetten
op MOW (MAAIEN) (Afb. 11). De messenkooien draaien nu.
Schakel de handrem uit. Om vooruit te rijden en gras te maaien
trapt u het tractiepedaal (vooruit) in (Afb. 20). Houd contact tussen
het tractiepedaal en de snelheidsbegrenzer voor consistente
maairesultaten van goede kwaliteit.
Transport—Als u klaar bent met maaien zet u de hendel voor het
MAAIEN/WETTEN (MOW/BACKLAP) op STOP. Haal de maai-
eenheden op door de lifthendels naar achteren te halen. Houd de
hendels naar achteren totdat de messenkooien volledig opgetrokken
zijn (als het hydraulisch systeem piept betekent dit dat de
messenkooien volledig opgetrokken zijn). Zet de maai-eenheden
vast met behulp van de transportvergrendelingen. Als u van de ene
naar de andere rijdt, moet u een langzamere voortbewegingssnelheid
gebruiken. Let op als u tussen objecten door rijdt dat u niet per
ongeluk de machine of de maai-eenheden beschadigd.
Het afstemmen van de voortbewegingssnelheid op het toerental
22
Afbeelding 21
1.
Knop voor toerentalregeling
2.
Oversteekkoppelstuk
3.
Hendel maaien/wetten
van de messenkooien—Varieer het toerental
van de messenkooien (terwijl u de
voortbewegingssnelheid constant houdt) om te
bepalen wat de beste maaikwaliteit is voor de
plek die gemaaid moet worden. Als het
toerental van de messenkooien te hoog of te
laag is kan dit de maaikwaliteit negatief
beïnvloeden. Gebruik het volgende maai-
overzicht (Afb. 22) en de sticker op de
stuurkolom als richtlijn voor de initiële
afstelling van de voortbewegingssnelheid en het
toerental van de messenkooien.