7.15.6
Zwaailicht
Het zwaailicht "1" (Afb. 12- G4200) moet op de stuurcabine
worden geplaatst en moet altijd in werking zijn, zowel op de
bouwplaats als tijdens het rijden op de weg.
Het plaatsen en activeren van het zwaailicht gaat als volgt:
1.
Maak de bovenkant van de stuurcabine schoon en
droog.
2.
Plaats het zwaailicht op de stuurcabine.
3.
Steek de stekker van het zwaailicht in de aansluiting
links achter in de cabine, onder de achterruit.
4.
Schakel het zwaailicht in met de schakelaar op de linker
console.
De inschakeling van het zwaailicht wordt aangegeven
doordat het controlelampje op de schakelaar zelf gaat
branden.
- LET OP
Verbind geen gebruikers met een nominale
spanning van meer dan 12V en een
opgenomen vermogen van meer dan 180W.
Gevaar voor beschadiging van het elektrische
systeem.
2
12- G4200
13-G4200
1
0
1
107
107
107