N.B. Drukverlies door de kanalen moet aan de
afvoerzijde en de toevoerzijde even groot zijn.
Leidingdoorvoeren moeten zo recht en eenvoudig
mogelijk zijn om toenemend drukverlies te voorkomen.
Let op! Het is belangrijk dat de leidingen niet gedraaid
zijn of op de aansluitstuds van de unit drukken om een
verhoogd geluidsniveau te voorkomen.
N.B. Vergeet niet de muur- en dakdoorvoeren af te
dichten. Zie paragraaf 'De tussenruimtes rondom de
kanalen afdichten'.
N.B. Het installeren van ventilatiekanalen wordt
uitgevoerd in overeenstemming met de huidige
geldende bouwvoorschriften.
Na de installatie van de afvoer en de toevoer door de muur
moeten aan de buitenzijde van de muur passende, cirkel-
vormige roosters, met de lamellen naar beneden gericht,
of op het dak dakkappen worden gemonteerd.
N.B. Alleen DCWi 1000: Indien de nominale capaciteit
meer dan 800 m
/h is, moeten muurroosters met een
3
diameter van Ø 400 mm toegepast worden.
De wijze van monteren van dakkappen hangt af van de
dakconstructie (3). De tekening geeft aan welke dakkap
voor de afvoer (1) en welke voor de toevoer (2) bestemd is.
1
2
N.B. De brandveiligheidseisen moeten worden
nageleefd conform geldende normen en reglementen.
3.7.1. Isoleren van ventilatiekanalen
Indien de afvoer- en invoerkanalen zich in de bouwschil
bevinden, moeten de kanalen tegen condensvorming op
de kanalen worden geïsoleerd.
Indien de afvoer- en invoerkanalen zich buiten de bouwschil
bevinden, moeten de kanalen tegen temperatuurverlies en
condensvorming in de kanalen worden geïsoleerd .
N.B. De condens- en warmte-isolatie wordt uitgevoerd
in overeenstemming met de geldende normen en
voorschriften.
N.B. De brandveiligheidseisen moeten worden
nageleefd conform geldende normen en voorschriften.
3.7.2. De tussenruimtes rondom de kanalen
afdichten
Het voegen rond kanalen wordt uitgevoerd zoals op de
doorsnedetekening hieronder staat aangegeven.
4
1. Inwendige leiding
Het is belangrijk om een afdichting aan te brengen (hier
getoond op een model met muurleidingen) bij de binnenste
en buitenste randen (aangeduid met pijlen) van de leidingen
(3) om te voorkomen dat tussen de leidingen (3) en de muur
of het dak (2) tocht ontstaat.
Afdichting tussen de leidingen (3) en de gevelroosters (4)
is niet nodig.
Afhankelijk van de staat van de muur of het plafond kan bij-
voorbeeld een afdichtmiddel dat langere tijd zijn elasticiteit
behoudt of een expansieve afdichttape worden gebruikt
om een flexibele afdichting tot stand te brengen.
3.8.
Controle van de installatie
Serienummers genoteerd
Unit gemonteerd (waterpas)
Plafondbevestigingen gemonteerd
Kanalen en roosters gemonteerd
Dakkap gemonteerd
Externe onderdelen gemonteerd
Schroeven opnieuw vastgedraaid
Naam van installatietechnicus:
Opmerking:
12
2
3
2
ja nee
1