3.6.
Externe onderdelen
3.6.1. Inlaattemperatuursensor (IT) DCWi
1000
De inlaattemperatuursensor (IT), die opgerold op de unit
wordt geleverd, moet 1 tot 1,5 m in de verse lucht (F) na de
inlaatstuds (3) worden gemonteerd.
N.B. Zorg voor bereikbaarheid van de inlaat-
temperatuursensor in verband met onderhoud.
3.6.2. Externe luchtkleppen
DCWi 200 en DCWi 1000 kunnen worden voorzien van 2
externe luchtkleppen. De luchtkleppen moeten met behulp
van korte moffen direct tegen de luchtafvoer (1) en lucht-
toevoer (2) van de unit worden gemonteerd.
N.B. De luchtkleppen moeten stevig aan het kanalen
worden bevestigd!
N.B. Zorg voor bereikbaarheid van de externe
luchtkleppen in verband met onderhoud.
De aansluiting gebeurt in overeenstemming met de han-
dleiding 'Installatie' .
3.6.3. Externe elektrische naverwarmer
DCWi 200 kan worden voorzien van een externe elektrische
naverwarmer. De verwarmer moet met behulp van een korte
mof in de verse lucht (F) tegen de inlaatstuds (3) van de
unit worden gemonteerd. De inlaattemperatuursensor (IT),
die opgerold op de unit wordt geleverd, moet 1 tot 1,5 m na
de verwarmer worden gemonteerd. Boor hiertoe gaten in
het ventilatiekanaal.
N.B. De verwarmer moet stevig aan het kanalen
worden bevestigd!
N.B. Zorg voor bereikbaarheid van de externe
naverwarmer in verband met onderhoud.
De aansluiting gebeurt in overeenstemming met de han-
dleiding 'Installatie' .
10